Skip to main content

Bg. 4.7

Tekst

yadā yadā hi dharmasya
glānir bhavati bhārata
abhyutthānam adharmasya
tadātmānaṁ sṛjāmy aham

Synoniemen

yadā yadā — waar en wanneer dan ook; hi — zeker; dharmasya — van religie; glāniḥ — afwijkingen; bhavati — zich manifesteren; bhārata — o afstammeling van Bharata; abhyutthānam — overhand; adharmasya — van goddeloosheid; tadā — op dat moment; ātmānam — zelf; sṛjāmi — verschijn; aham — Ik.

Vertaling

Telkens wanneer de beoefening van religie ergens in verval raakt en goddeloosheid de overhand neemt, o afstammeling van Bharata, op dat moment daal Ik Zelf neer.

Betekenisverklaring

Het woord ‘sṛjāmi’ is hier belangrijk. Sṛjāmi kan niet worden gebruikt in de betekenis van schepping, want volgens het vorige vers wordt het lichaam of de vorm van de Heer niet geschapen, omdat al Zijn vormen eeuwig bestaan. Daarom betekent sṛjāmi dat de Heer Zichzelf manifesteert zoals Hij is. Hoewel de Heer volgens plan verschijnt, namelijk eens in een dag van Brahmā aan het eind van het Dvāpara-yuga van het achtentwintigste tijdperk van de zevende Manu, is Hij niet verplicht om Zich aan zulke plannen te houden, omdat Hij vrij is om volgens Zijn eigen wil op vele manieren te handelen. Hij verschijnt daarom uit eigen wil wanneer goddeloosheid de overhand neemt en ware religie verdwijnt.

De principes van religie zijn vastgelegd in de Veda’s en iedere afwijking in het juist naleven van de regels in de Veda’s maakt iemand ongodsdienstig. In het Bhāgavatam wordt gezegd dat zulke principes de wetten zijn van de Heer. Alleen de Heer kan een stelsel van godsdienst creëren. Ook wordt aanvaard dat de Veda’s oorspronkelijk door de Heer Zelf in het hart van Brahmā gesproken werden. De principes van dharma of religie zijn daarom de rechtstreekse bevelen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods (dharmaṁ tu sākṣād bhagavat-praṇītam). Deze principes worden overal in de Bhagavad-gītā duidelijk omschreven. Het doel van de Veda’s is om op gezag van de Allerhoogste Heer zulke principes in te stellen en aan het eind van de Gītā geeft de Heer het bevel dat niets anders dan overgave aan Hem het hoogste religieuze principe is. De Vedische principes sporen iedereen aan om zich volledig aan Heer Kṛṣṇa over te geven en Hij verschijnt wanneer zulke principes door demonische personen worden verbroken.

Uit het Bhāgavatam begrijpen we dat Heer Boeddha een incarnatie van Kṛṣṇa is, die verscheen toen het materialisme hoogtij vierde en de materialisten de Veda’s als een excuus gebruikten om hun gewoonten te rechtvaardigen. Hoewel er in de Veda’s voor verschillende doeleinden bepaalde beperkende regels bestaan voor het offeren van dieren, brachten mensen met demonische neigingen dierenoffers zonder zich aan de Vedische principes te houden. Heer Boeddha verscheen om aan deze onzin een einde te maken en om de Vedische principes van geweldloosheid in te voeren. Iedere avatāra of incarnatie van de Heer heeft een bepaalde missie die in de geopenbaarde teksten wordt beschreven. Niemand moet als een avatāra worden aanvaard, tenzij er in de heilige teksten naar hem wordt verwezen.

Het is niet waar dat de Heer alleen op Indiase bodem verschijnt. Hij kan Zichzelf overal en altijd manifesteren wanneer Hij dat verlangt. In iedere afzonderlijke incarnatie spreekt Hij over religie, maar alleen tot op het niveau dat door specifieke mensen in hun specifieke omstandigheden begrepen kan worden. Maar de missie blijft dezelfde: mensen tot Godsbewustzijn en tot gehoorzaamheid aan religieuze principes brengen. Soms daalt Hij persoonlijk neer en soms zendt Hij Zijn bonafide vertegenwoordiger in de vorm van Zijn zoon of dienaar of Zichzelf in een onherkenbare vorm. De principes van de Bhagavad-gītā werden tot Arjuna en andere zeer verheven personen gesproken, omdat hij, vergeleken met gewone mensen in andere delen van de wereld, zeer gevorderd was.

Dat twee plus twee vier is, is een wiskundig beginsel dat voor zowel beginners als gevorderden in rekenen geldt. Toch bestaat er hogere en lagere wiskunde. Alle incarnaties van de Heer onderwijzen daarom dezelfde principes, maar deze lijken hoger of lager te zijn in verschillende omstandigheden. De hogere principes van religie beginnen met het aanvaarden van de vier orden en de vier maatschappelijke klassen, die later allemaal zullen worden uitgelegd. De uiteindelijke missie van incarnaties is om overal Kṛṣṇa-bewustzijn op te wekken. Een dergelijk bewustzijn is alleen onder bepaalde omstandigheden aan- of afwezig.