Skip to main content

Hoofdstuk 11

DE KOSMISCHE GEDAANTE

Tekst

arjuna uvāca
mad-anugrahāya paramaṁ
guhyam adhyātma-saṁjñitam
yat tvayoktaṁ vacas tena
moho ’yaṁ vigato mama

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; mat-anugrahāya — enkel om mij een gunst te bewijzen; paramam — allerhoogste; guhyam — vertrouwelijk onderwerp; adhyātma — spirituele; saṁjñitam — over; yat — wat; tvayā — door Jou; uktam — gesproken; vacaḥ — woorden; tena — daardoor; mohaḥ — illusie; ayam — deze; vigataḥ — is verwijderd; mama — mijn.

Vertaling

Arjuna zei: Door te luisteren naar het onderricht dat Je me zo welwillend gegeven hebt over deze meest vertrouwelijke spirituele onderwerpen, is mijn illusie nu verdreven.

Betekenisverklaring

Uit dit hoofdstuk zal blijken dat Kṛṣṇa de oorzaak van alle oorzaken is. Hij is zelfs de oorzaak van Mahā-Viṣṇu, uit wie de materiële universa voortkomen. Kṛṣṇa is geen incarnatie; Hij is de oorsprong van alle incarnaties. Dit werd in het vorige hoofdstuk volledig uiteengezet.

Wat Arjuna betreft, hij zegt dat zijn illusie voorbij is. Dit betekent dat Arjuna Kṛṣṇa niet langer alleen maar als een menselijk wezen ziet of als zijn vriend, maar als de oorsprong van alles. Arjuna is zeer verlicht en is blij dat hij zo’n grootse vriend als Kṛṣṇa heeft, maar hoewel hijzelf Kṛṣṇa als de oorsprong van alles aanvaardt, bedenkt hij nu dat anderen Hem misschien niet als zodanig aanvaarden. Om de goddelijkheid van Kṛṣṇa voor iedereen vast te stellen, verzoekt hij Kṛṣṇa in dit hoofdstuk om Zijn kosmische gedaante te tonen. Eigenlijk is het zo dat als men de kosmische gedaante van Kṛṣṇa ziet, men net als Arjuna zeer angstig wordt. Maar Kṛṣṇa is zo vriendelijk, dat Hij na het laten zien van Zijn kosmische gedaante, Zijn oorspronkelijke gedaante weer aanneemt.

Arjuna is het eens met wat Kṛṣṇa al verscheidene malen heeft gezegd: Kṛṣṇa spreekt alleen met hem voor zijn bestwil. Arjuna erkent dat dit alles hem overkomt door de genade van Kṛṣṇa. Hij is er nu van overtuigd dat Kṛṣṇa de oorzaak is van alle oorzaken en dat Hij als de Superziel in ieders hart aanwezig is.

Tekst

bhavāpyayau hi bhūtānāṁ
śrutau vistaraśo mayā
tvattaḥ kamala-patrākṣa
māhātmyam api cāvyayam

Synoniemen

bhava — verschijning; apyayau — verdwijning; hi — zeker; bhūtānām — van alle levende wezens; śrutau — zijn gehoord; vistaraśaḥ — in detail; mayā — door mij; tvattaḥ — van Jou; kamala-patra-akṣa — o lotus-ogige; māhātmyam — roem; api — ook; ca — en; avyayam — onvergankelijke.

Vertaling

O lotus-ogige, ik heb uitvoerig van Je gehoord over het verschijnen en verdwijnen van alle levende wezens en ik ben me bewust geworden van Je onvergankelijke glorie.

Betekenisverklaring

Uit vreugde spreekt Arjuna Heer Kṛṣṇa hier aan met ‘lotus-ogige’ (de ogen van Kṛṣṇa lijken op de bloembladen van een lotusbloem), want in een vorig hoofdstuk verzekerde Kṛṣṇa hem het volgende: ahaṁ kṛtsnasya jagataḥ prabhavaḥ pralayas tathā — ‘Ik ben de oorzaak van het verschijnen en verdwijnen van deze hele materiële manifestatie.’ Arjuna heeft hierover uitvoerig van de Heer gehoord. Arjuna is zich er verder van bewust dat hoewel Kṛṣṇa de oorzaak is van alles wat verschijnt en verdwijnt, Hij er afzijdig van blijft. Zijn persoonlijkheid gaat niet verloren. Zo heeft de Heer in het negende hoofdstuk gezegd dat Hij alomtegenwoordig is; toch is Hij niet overal persoonlijk aanwezig. Dat is de onvoorstelbare volheid van Kṛṣṇa, en Arjuna geeft aan die grondig te hebben begrepen.

Tekst

evam etad yathāttha tvam
ātmānaṁ parameśvara
draṣṭum icchāmi te rūpam
aiśvaraṁ puruṣottama

Synoniemen

evam — zo; etat — dit; yathā — zoals het is; āttha — hebt gesproken; tvam — Jij; ātmānam — Zelf; parama-īśvara — o Allerhoogste Heer; draṣṭum — zien; icchāmi — Ik verlang; te — Jouw; rūpam — gedaante; aiśvaram — goddelijke; puruṣa-uttama — o beste van alle persoonlijkheden.

Vertaling

O grootste van alle persoonlijkheden, o allerhoogste gedaante, hoewel ik Je hier voor me zie zoals Je werkelijk bent, zoals Je Jezelf hebt beschreven, zou ik willen zien hoe Je deze kosmos bent binnengegaan. Die gedaante van Je wil ik zien.

Betekenisverklaring

De Heer heeft gezegd dat de kosmische manifestatie mogelijk is gemaakt en blijft functioneren, omdat Hij het materiële universum is binnengegaan als Zijn persoonlijke expansie. Wat Arjuna betreft, hij is geïnspireerd geraakt door de oorspronkelijke, menselijke gedaante van Kṛṣṇa, maar om anderen te overtuigen, die in de toekomst zouden kunnen denken dat Kṛṣṇa een gewoon persoon is, verlangt hij ernaar Zijn kosmische gedaante te zien, om te zien hoe Hij werkzaam is binnen het universum, hoewel Hij er los van staat.

Dat Arjuna de Heer met puruṣottama aanspreekt is ook belangrijk. Omdat de Heer de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is, is Hij aanwezig in Arjuna zelf. Daarom kent Hij Arjuna’s verlangen en begrijpt Hij dat Arjuna er niet speciaal naar verlangt om Hem in Zijn kosmische gedaante te zien, want Arjuna is volledig tevreden door Hem in Zijn persoonlijke gedaante als Kṛṣṇa te zien. Maar de Heer begrijpt ook dat Arjuna de kosmische gedaante wil zien om anderen te overtuigen. Persoonlijk verlangde Arjuna niet naar een bevestiging. De Heer begrijpt ook dat Arjuna de kosmische gedaante wil zien om een criterium te stellen, want in de toekomst zouden er zoveel bedriegers zijn die zich voor incarnaties van God zouden uitgeven. Mensen moeten daarom voorzichtig zijn; wie beweert dat hij Kṛṣṇa is, moet bereid zijn om zijn kosmische gedaante te laten zien om zo zijn uitspraak aan de mensen te bewijzen.

Tekst

manyase yadi tac chakyaṁ
mayā draṣṭum iti prabho
yogeśvara tato me tvaṁ
darśayātmānam avyayam

Synoniemen

manyase — Jij denkt; yadi — als; tat — dat; śakyam — is in staat; mayā — door mij; draṣṭum — zien; iti — zo; prabho — o Heer; yoga-īśvara — o Heer van alle mystieke kracht; tataḥ — dan; me — aan mij; tvam — Jij; darśaya — toon; ātmānam — Je Zelf; avyayam — eeuwige.

Vertaling

Als Je denkt dat ik in staat ben om Je kosmische gedaante te aanschouwen, o Heer, o meester van alle mystieke kracht, toon me dan alsjeblieft dat oneindige, universele Zelf.

Betekenisverklaring

Er wordt gezegd dat men de Allerhoogste Heer, Kṛṣṇa, niet kan zien, horen, begrijpen of waarnemen met behulp van de materiële zintuigen. Maar wie vanaf het begin liefdevolle devotionele dienst verricht voor de Heer, kan Hem zien door openbaring. Ieder levend wezen is enkel een spirituele vonk en daarom is het niet mogelijk de Allerhoogste Heer te zien of te begrijpen. Omdat Arjuna een toegewijde is, vertrouwt hij niet op zijn vermogen tot speculeren; hij geeft eerder zijn tekortkomingen als levend wezen toe en erkent de onschatbare positie van Kṛṣṇa. Arjuna zag in dat een levend wezen onmogelijk de onbegrensde oneindigheid kan begrijpen. Pas wanneer de oneindige Zichzelf openbaart, wordt het mogelijk de aard van de oneindige door de genade van de oneindige te begrijpen.

Ook het woord ‘yogeśvara’ is hier zeer belangrijk, want de Heer heeft onvoorstelbare vermogens. Als Hij wil, kan Hij Zich door Zijn genade openbaren, ook al is Hij onbegrensd. Daarom smeekt Arjuna om de onvoorstelbare genade van Kṛṣṇa. Hij geeft Kṛṣṇa geen bevelen. Kṛṣṇa is niet verplicht om Zich te openbaren, tenzij iemand zich volledig overgeeft in Kṛṣṇa-bewustzijn en devotionele dienst verricht. Personen die op de kracht van hun eigen mentale speculatie vertrouwen, kunnen dus onmogelijk Kṛṣṇa zien.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
paśya me pārtha rūpāṇi
śataśo ’tha sahasraśaḥ
nānā-vidhāni divyāni
nānā-varṇākṛtīni ca

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; paśya — zie; me — Mijn; pārtha — o zoon van Pṛthā; rūpāṇi — gedaanten; śataśaḥ — honderden; atha — ook; sahasraśaḥ — duizenden; nānā-vidhāni — verschillende; divyāni — goddelijke; nānā — verschillende; varṇa — kleuren; ākṛtīni — vormen; ca — ook.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, o zoon van Pṛthā, aanschouw nu Mijn volheden, honderdduizenden verschillende goddelijke en veelkleurige gedaanten.

Betekenisverklaring

Arjuna wilde Kṛṣṇa in Zijn kosmische gedaante zien, die, hoewel ze transcendentaal is, enkel gemanifesteerd is in relatie tot de kosmos en daardoor onderhevig aan de materiële tijd en dus tijdelijk. Zoals de materiële natuur gemanifesteerd en niet-gemanifesteerd is, zo is ook deze kosmische gedaante van Kṛṣṇa gemanifesteerd en niet-gemanifesteerd; ze is niet eeuwig, in tegenstelling tot de andere gedaanten van Kṛṣṇa in de spirituele hemel. Een toegewijde verlangt er niet naar om de kosmische gedaante te zien, maar omdat Arjuna Kṛṣṇa zo wilde zien, openbaarde Kṛṣṇa hem deze gedaante. Een gewoon persoon kan deze kosmische gedaante niet zien; Kṛṣṇa moet iemand het vermogen geven deze te zien.

Tekst

paśyādityān vasūn rudrān
aśvinau marutas tathā
bahūny adṛṣṭa-pūrvāṇi
paśyāścaryāṇi bhārata

Synoniemen

paśya — zie; ādityān — de twaalf zonen van Aditi; vasūn — de acht Vasu’s; rudrān — de elf vormen van Rudra; aśvinau — de twee Aśvinī’s; marutaḥ — de negenenveertig Maruts (halfgoden van de wind); tathā — ook; bahūni — vele; adṛṣṭa — die je nog niet gezien hebt; pūrvāṇi — eerder; paśya — zie; āścaryāṇi — alle wonderen; bhārata — o beste onder de Bhārata’s.

Vertaling

O beste onder de Bhārata’s, zie hier de verschillende gedaanten van Āditya’s, Vasu’s, Rudra’s, Aśvinī-kumāra’s en alle andere halfgoden. Aanschouw de vele wonderbaarlijke dingen die niemand ooit eerder gezien of gehoord heeft.

Betekenisverklaring

Hoewel Arjuna een persoonlijke vriend van Kṛṣṇa was en de meest gevorderde onder alle geleerden, kon hij toch onmogelijk alles over Kṛṣṇa weten. Hier wordt gezegd dat de mensen al deze gedaanten en manifestaties niet kenden en er nog nooit over gehoord hadden. Kṛṣṇa zal deze wonderbaarlijke gedaanten nu openbaren.

Tekst

ihaika-sthaṁ jagat kṛtsnaṁ
paśyādya sa-carācaram
mama dehe guḍākeśa
yac cānyad draṣṭum icchasi

Synoniemen

iha — in dit; eka-stham — op īīn plaats; jagat — het universum; kṛtsnam — volledig; paśya — zie; adya — onmiddellijk; sa — met; cara — de bewegende; acaram — en niet-bewegende; mama — Mijn; dehe — in dit lichaam; guḍākeśa — o Arjuna; yat — dat wat; ca — en; anyat — andere; draṣṭum — zien; icchasi — je verlangt.

Vertaling

O Arjuna, aanschouw in īīn oogopslag alles wat je wilt zien in dit lichaam van Mij! Deze kosmische gedaante kan je alles laten zien wat je nu en in de toekomst ook maar verlangt te zien. Alles — zowel het bewegende als het niet-bewegende — is hier volledig aanwezig, op īīn plaats.

Betekenisverklaring

Niemand kan zittend op īīn plaats het hele universum zien. Zelfs de meest gevorderde wetenschapper kan niet zien wat er in andere delen van het universum gebeurt. Maar een toegewijde als Arjuna kan alles zien wat er in elk deel van het universum bestaat. Kṛṣṇa geeft hem het vermogen alles te zien wat hij wil, verleden, heden en toekomst. Op die manier is Arjuna, door de genade van Kṛṣṇa, in staat alles te zien.

Tekst

na tu māṁ śakyase draṣṭum
anenaiva sva-cakṣuṣā
divyaṁ dadāmi te cakṣuḥ
paśya me yogam aiśvaram

Synoniemen

na — nooit; tu — maar; mām — Mij; śakyase — bent in staat; draṣṭum — zien; anena — met deze; eva — zeker; sva-cakṣuṣā — je eigen ogen; divyam — goddelijke; dadāmi — Ik geef; te — aan jou; cakṣuḥ — ogen; paśya — zie; me — Mijn; yogam aiśvaram — onvoorstelbaar mystiek vermogen.

Vertaling

Maar met de ogen die je nu hebt, kun je Me niet zien. Daarom geef Ik je goddelijke ogen. Aanschouw Mijn mystieke volheid!

Betekenisverklaring

Een zuivere toegewijde ziet Kṛṣṇa niet graag in een andere gedaante dan Zijn gedaante met twee armen; een toegewijde moet de kosmische gedaante door Zijn genade zien, en niet door de geest, maar met spirituele ogen. Om de kosmische gedaante van Kṛṣṇa te kunnen zien, wordt Arjuna gezegd niet zijn geest, maar zijn manier van waarnemen te veranderen. De kosmische gedaante van Kṛṣṇa is niet zo belangrijk, wat duidelijk zal worden in latere verzen. Maar omdat Arjuna deze gedaante wil zien, geeft de Heer hem het bijzondere gezichtsvermogen dat daarvoor nodig is.

Toegewijden die een hechte, transcendentale relatie met Kṛṣṇa hebben, worden aangetrokken tot tedere eigenschappen en niet door een goddeloos vertoon van volheden. De speelkameraden van Kṛṣṇa, de vrienden van Kṛṣṇa en de ouders van Kṛṣṇa willen nooit dat Kṛṣṇa zijn volheden laat zien. Ze gaan zo op in zuivere liefde dat ze niet eens weten dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is; tijdens hun liefdevolle uitwisselingen vergeten ze dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Heer is. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt gezegd dat de jongens die met Kṛṣṇa spelen allemaal zeer vrome zielen zijn en dat ze na vele, vele levens in staat waren om met Kṛṣṇa te spelen. Die jongens weten niet dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is. Ze zien Hem als een persoonlijke vriend. Daarom reciteert Śukadeva Gosvāmī dit vers:

itthaṁ satāṁ brahma-sukhānubhūtyā
dāsyaṁ gatānāṁ para-daivatena
māyāśritānāṁ nara-dārakeṇa
sākaṁ vijahruḥ kṛta-puṇya-puñjāḥ

‘Hier is de Allerhoogste Persoon, die door de grote wijzen gezien wordt als het onpersoonlijk Brahman, door de toegewijden als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en door gewone mensen als een product van de materiële natuur. Nu spelen die jongens, die in hun vorige levens vele, vele vrome activiteiten hebben verricht, met die Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.’ (Śrīmad-Bhāgavatam 10.12.11)

Het is een feit dat een toegewijde er niet in geïnteresseerd is de viśva-rūpa, de kosmische gedaante, te zien. Maar Arjuna wilde deze gedaante zien om de uitspraken van Kṛṣṇa te onderbouwen, zodat mensen in de toekomst zouden begrijpen dat Kṛṣṇa Zich niet alleen theoretisch of filosofisch als de Allerhoogste presenteerde, maar dat Hij Zich ook daadwerkelijk als zodanig aan Arjuna toonde. Arjuna moet dit bevestigen, omdat hij aan het begin van het paramparā-systeem staat. Zij die werkelijk de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, willen begrijpen en die in de voetsporen van Arjuna volgen, moeten inzien dat Kṛṣṇa Zich niet alleen theoretisch als de Allerhoogste presenteerde, maar dat Hij daadwerkelijk liet zien dat Hij de Allerhoogste is. De Heer gaf Arjuna het benodigde vermogen om Zijn kosmische gedaante te zien, omdat Hij wist dat Arjuna deze niet echt wilde zien, zoals we al hebben uitgelegd.

Tekst

sañjaya uvāca
evam uktvā tato rājan
mahā-yogeśvaro hariḥ
darśayām āsa pārthāya
paramaṁ rūpam aiśvaram

Synoniemen

sañjayaḥ uvāca — Sañjaya zei; evam — zo; uktvā — sprekend; tataḥ — daarna; rājan — o koning; mahā-yoga-īśvaraḥ — de machtigste mysticus; hariḥ — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa; darśayām āsa — toonde; pārthāya — aan Arjuna; paramam — de goddelijke; rūpam aiśvaram — kosmische gedaante.

Vertaling

Sañjaya zei: O koning, nadat Hij deze woorden gesproken had, toonde de Allerhoogste Heer van alle mystieke kracht, de Persoonlijkheid Gods, Zijn kosmische gedaante aan Arjuna.

Tekst

aneka-vaktra-nayanam
anekādbhuta-darśanam
aneka-divyābharaṇaṁ
divyānekodyatāyudham
divya-mālyāmbara-dharaṁ
divya-gandhānulepanam
sarvāścarya-mayaṁ devam
anantaṁ viśvato-mukham

Synoniemen

aneka — vele; vaktra — monden; nayanam — ogen; aneka — vele; adbhuta — wonderlijke; darśanam — vertoningen; aneka — vele; divya — goddelijke; ābharaṇam — sieraden; divya — goddelijke; aneka — vele; udyata — opgeheven; āyudham — wapens; divya — goddelijke; mālya — bloemenslingers; ambara — gewaden; dharam — dragend; divya — goddelijke; gandha — balsems; anulepanam — gezalfd met; sarva — alles; āścarya-mayam — wonderbaarlijk; devam — stralend; anantam — onbegrensd; viśvataḥ-mukham — alomtegenwoordig.

Vertaling

Arjuna zag in die kosmische gedaante ontelbare monden, ontelbare ogen en ontelbare verbazingwekkende verschijningen. De gedaante droeg vele hemelse sieraden en vele opgeheven goddelijke wapens. Hij droeg hemelse bloemenslingers en gewaden en Zijn lichaam was met vele goddelijke balsems gezalfd. Alles was wonderbaarlijk, schitterend, onbegrensd en breidde zich overal voortdurend uit.

Betekenisverklaring

In deze twee verzen geeft het herhaaldelijk gebruik van het woord ‘vele’ aan dat het aantal handen, monden, benen en andere manifestaties dat Arjuna zag, onbegrensd was. Deze manifestaties waren over het hele universum verspreid, maar door de genade van de Heer kon Arjuna ze zien terwijl hij op īīn plaats zat. Dat kwam door het onvoorstelbare vermogen van Kṛṣṇa.

Tekst

divi sūrya-sahasrasya
bhaved yugapad utthitā
yadi bhāḥ sadṛśī sā syād
bhāsas tasya mahātmanaḥ

Synoniemen

divi — aan de hemel; sūrya — van zonnen; sahasrasya — van vele duizenden; bhavet — er waren; yugapat — tegelijkertijd; utthitā — aanwezig; yadi — als; bhāḥ — licht; sadṛśī — zo; — dat; syāt — kan zijn; bhāsaḥ — stralengloed; tasya — van Hem; mahā-ātmanaḥ — de grote Heer.

Vertaling

Wanneer vele duizenden zonnen tegelijkertijd aan de hemel zouden verschijnen, zou hun straling misschien te vergelijken zijn met de stralengloed van de Allerhoogste Persoon in die kosmische gedaante.

Betekenisverklaring

Wat Arjuna zag, was onbeschrijfelijk, maar toch probeert Sañjaya Dhṛtarāṣṭra een voorstelling te geven van die grote openbaring. Sañjaya en Dhṛtarāṣṭra waren geen van beide aanwezig, maar door de genade van Vyāsa kon Sañjaya alles zien wat er gebeurde. Daarom vergelijkt hij de situatie, voor zover deze begrepen kan worden, met verschijnselen die we ons wel kunnen voorstellen (zoals ‘duizenden zonnen’).

Tekst

tatraika-sthaṁ jagat kṛtsnaṁ
pravibhaktam anekadhā
apaśyad deva-devasya
śarīre pāṇḍavas tadā

Synoniemen

tatra — daar; eka-stham — op īīn plaats; jagat — het universum; kṛtsnam — volledige; pravibhaktam — verdeeld; anekadhā — in vele; apaśyat — kon zien; deva-devasya — van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods; śarīre — in de kosmische gedaante; pāṇḍavaḥ — Arjuna; tadā — op dat moment.

Vertaling

Op dat moment kon Arjuna in de kosmische gedaante van de Heer de oneindige expansies van het universum op īīn plaats bij elkaar zien, ook al waren deze in vele, vele duizenden verdeeld.

Betekenisverklaring

Het woord ‘tatra’ (‘daar’) is zeer belangrijk. Het geeft aan dat zowel Arjuna als Kṛṣṇa op de strijdwagen zat toen Arjuna de kosmische gedaante zag. De anderen op het slagveld konden deze gedaante niet zien, omdat Kṛṣṇa alleen Arjuna het vermogen had gegeven haar te zien. Arjuna kon in het lichaam van Kṛṣṇa vele duizenden planeten zien. Zo leren we uit de Vedische teksten dat er vele universa en vele planeten zijn. Sommige zijn gemaakt van aarde, sommige van goud en sommige van juwelen, sommige zijn heel groot, sommige zijn niet zo groot enz. Zittend op zijn strijdwagen, kon Arjuna ze allemaal zien. Maar niemand begreep wat er zich tussen Arjuna en Kṛṣṇa afspeelde.

Tekst

tataḥ sa vismayāviṣṭo
hṛṣṭa-romā dhanañ-jayaḥ
praṇamya śirasā devaṁ
kṛtāñjalir abhāṣata

Synoniemen

tataḥ — daarna; saḥ — hij; vismaya-āviṣṭaḥ — overweldigd door bewondering; hṛṣṭa-romā — met zijn lichaamshaar overeind door zijn grote extase; dhanañjayaḥ — Arjuna; praṇamya — eerbetuigingen brengend; śirasā — met het hoofd; devam — tot de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods; kṛta-añjaliḥ — met gevouwen handen; abhāṣata — begon te spreken.

Vertaling

Daarop boog Arjuna, overweldigd door verwondering en verbazing en met zijn haar recht overeind, het hoofd om zijn eerbetuigingen te brengen en hij begon met gevouwen handen te bidden tot de Allerhoogste Heer.

Betekenisverklaring

Op het moment dat het goddelijk visioen werd geopenbaard, veranderde de relatie tussen Arjuna en Kṛṣṇa. Vóór deze openbaring hadden Arjuna en Kṛṣṇa een relatie gebaseerd op vriendschap, maar nu, na de openbaring, brengt Arjuna met veel respect zijn eerbetuigingen en bidt hij met gevouwen handen tot Kṛṣṇa. Hij verheerlijkt de kosmische gedaante. Zo verandert de vriendschappelijke relatie in een relatie die eerder gebaseerd is op bewonderende verbazing.

Grote toegewijden zien Kṛṣṇa als de onuitputtelijke bron van alle relaties. In de heilige teksten worden twaalf fundamentele relaties vermeld en ze zijn allemaal in Kṛṣṇa aanwezig. Er wordt gezegd dat Hij de oceaan van alle relaties is die er tussen twee levende wezens, tussen de halfgoden of tussen de Allerhoogste Heer en Zijn toegewijden kunnen bestaan.

Bij Arjuna werd hier de relatie van bewonderende verbazing opgewekt, en hoewel hij van nature zeer ernstig, kalm en zwijgzaam was, werd hij tijdens die verbazing extatisch; zijn haar stond overeind en hij begon met gevouwen handen zijn eerbetuigingen aan de Allerhoogste Heer te brengen. Hij was natuurlijk niet bang; hij werd overweldigd door de wonderen van de Allerhoogste Heer. Het onmiddellijke effect was een bewonderende verbazing; zijn natuurlijke gevoelens van liefdevolle vriendschap werden overweldigd door deze bewonderende verbazing en daarom reageerde hij op deze manier.

Tekst

arjuna uvāca
paśyāmi devāṁs tava deva dehe
sarvāṁs tathā bhūta-viśeṣa-saṅghān
brahmāṇam īśaṁ kamalāsana-stham
ṛṣīṁś ca sarvān uragāṁś ca divyān

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; paśyāmi — ik zie; devān — alle halfgoden; tava — Jouw; deva — o Heer; dehe — in het lichaam; sarvān — alle; tathā — ook; bhūta-viśeṣa-saṅghān — samenkomst van allerlei soorten levende wezens; brahmāṇam — Heer Brahmā; īśam — Heer Śiva; kamala-āsana-stham — zittend op de lotusbloem; ṛṣīn — grote wijzen; ca — ook; sarvān — alle; uragān — slangen; ca — ook; divyān — goddelijke.

Vertaling

Arjuna zei: Mijn dierbare Heer Kṛṣṇa, in Je lichaam zie ik alle halfgoden en verschillende andere soorten levende wezens bij elkaar. Ik zie Brahmā, die op de lotusbloem zit, en ook Heer Śiva, alle wijzen en goddelijke slangen.

Betekenisverklaring

Arjuna ziet alles in het universum, daarom ziet hij Brahmā, het eerste levend wezen in het universum, en de goddelijke slang waarop Garbhodaka-śāyī Viṣṇu ligt in de lagere regionen van het universum. Dit slangenbed wordt Vāsuki genoemd. Er bestaan ook andere slangen die bekendstaan als Vāsuki. Arjuna kan alles zien, van Garbhodaka-śāyī Viṣṇu tot het hoogste punt van het universum, de planeet in de vorm van een lotusbloem waar Brahmā, het eerste levend wezen van het universum, verblijft. Dat betekent dat Arjuna alles van het begin tot het eind kon zien, terwijl hij op īīn plaats op zijn strijdwagen zat. Dit alles was mogelijk door de genade van Kṛṣṇa, de Allerhoogste Heer.

Tekst

aneka-bāhūdara-vaktra-netraṁ
paśyāmi tvāṁ sarvato ’nanta-rūpam
nāntaṁ na madhyaṁ na punas tavādiṁ
paśyāmi viśveśvara viśva-rūpa

Synoniemen

aneka — veel; bāhu — armen; udara — buiken; vaktra — monden; netram — ogen; paśyāmi — ik zie; tvām — Jou; sarvataḥ — in alle richtingen; ananta-rūpam — onbegrensde gedaante; na antam — geen einde; na madhyam — geen midden; na punaḥ — niet weer; tava — Jouw; ādim — begin; paśyāmi — ik zie; viśva-īśvara — o Heer van het universum; viśva-rūpa — in de gedaante van het universum.

Vertaling

O Heer van het universum, o kosmische gedaante, in Je lichaam zie ik overal, zonder einde, ontelbare armen, buiken, monden en ogen verspreid. Ik zie in Jou geen einde, geen midden en geen begin.

Betekenisverklaring

Kṛṣṇa is de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en Hij is onbegrensd; door Hem kon alles dus worden gezien.

Tekst

kirīṭinaṁ gadinaṁ cakriṇaṁ ca
tejo-rāśiṁ sarvato dīptimantam
paśyāmi tvāṁ durnirīkṣyaṁ samantād
dīptānalārka-dyutim aprameyam

Synoniemen

kirīṭinam — met helmen; gadinam — met knotsen; cakriṇam — met werpschijven; ca — en; tejaḥ-rāśim — uitstraling; sarvataḥ — in alle richtingen; dīpti-mantam — schijnende; paśyāmi — ik zie; tvām — Jou; durnirīkṣyam — moeilijk te aanschouwen; samantāt — overal; dīpta-anala — laaiend vuur; arka — van de zon; dyutim — de zonneschijn; aprameyam — onmetelijke.

Vertaling

Je gedaante is moeilijk te zien door de verblindende gloed die ze als een laaiend vuur of als de onmetelijke zonneschijn aan alle kanten uitstraalt. En toch kan ik deze stralende gedaante overal zien, gesierd met verschillende kronen, knotsen en discussen.

Tekst

tvam akṣaraṁ paramaṁ veditavyaṁ
tvam asya viśvasya paraṁ nidhānam
tvam avyayaḥ śāśvata-dharma-goptā
sanātanas tvaṁ puruṣo mato me

Synoniemen

tvam — Jij; akṣaram — de onvergankelijke; paramam — allerhoogste; veditavyam — moet begrepen worden; tvam — Jij; asya — van dit; viśvasya — universum; param — allerhoogste; nidhānam — basis; tvam — Jij; avyayaḥ — onuitputtelijk; śāśvata-dharma-goptā — instandhouder van de eeuwige religie; sanātanaḥ — eeuwige; tvam — Jij; puruṣaḥ — de Allerhoogste Persoonlijkheid; mataḥ me — dit is mijn mening.

Vertaling

Jij bent het hoogste en voornaamste doel. Je bent de uiteindelijke rustplaats van dit hele universum. Je bent onuitputtelijk, de oudste, de instandhouder van de eeuwige religie en de Persoonlijkheid Gods. Dit is mijn mening.

Tekst

anādi-madhyāntam ananta-vīryam
ananta-bāhuṁ śaśi-sūrya-netram
paśyāmi tvāṁ dīpta-hutāśa-vaktraṁ
sva-tejasā viśvam idaṁ tapantam

Synoniemen

anādi — zonder begin; madhya — midden; antam — of einde; ananta — oneindig; vīryam — roem; ananta — oneindig; bāhum — armen; śaśi — de maan; sūrya — en zon; netram — ogen; paśyāmi — ik zie; tvām — Jou; dīpta — laaiend; hutāśa-vaktram — vuur dat uit Je mond komt; sva-tejasā — met Je uitstraling; viśvam — universum; idam — dit; tapantam — verzengend.

Vertaling

Je hebt begin, midden noch einde. Je glorie is onbegrensd. Je hebt talloze armen en de zon en maan zijn Je ogen. Ik zie laaiend vuur uit Je mond komen en met Je eigen uitstraling verzeng Je dit hele universum.

Betekenisverklaring

De maat van de zes volheden van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is onbegrensd. Hier en ook op veel andere plaatsen worden dingen herhaald, maar volgens de heilige teksten is het herhalen van de glorie van Kṛṣṇa geen literaire onvolkomenheid. Er wordt gezegd dat tijdens een toestand van verwarring of verbazing of tijdens grote extase uitspraken keer op keer herhaald worden. Dat is geen tekortkoming.

Tekst

dyāv ā-pṛthivyor idam antaraṁ hi
vyāptaṁ tvayaikena diśaś ca sarvāḥ
dṛṣṭvādbhutaṁ rūpam ugraṁ tavedaṁ
loka-trayaṁ pravyathitaṁ mahātman

Synoniemen

dyau — van de kosmische ruimte; ā-pṛthivyoḥ — tot de aarde; idam — dit; antaram — tussen; hi — zeker; vyāptam — doordrongen; tvayā — door Jou; ekena — alleen; diśaḥ — richtingen; ca — en; sarvāḥ — alle; dṛṣṭvā — door te zien; adbhutam — wonderbaarlijke; rūpam — gedaante; ugram — angstaanjagend; tava — Jouw; idam — deze; loka — de planetenstelsels; trayam — drie; pravyathitam — angstig; mahā-ātman — o verhevene.

Vertaling

Hoewel Je īīn bent, doordring Je de hemel, de planeten en alle ruimte ertussen. O verhevene, het zien van deze wonderbaarlijke en angstaan-jagende gedaante vervult alle planetenstelsels met angst.

Betekenisverklaring

Dyāv ā-pṛthivyoḥ (‘de ruimte tussen hemel en aarde’) en ‘loka-trayam’ (‘de drie werelden’) zijn belangrijke woorden in dit vers, omdat blijkt dat niet alleen Arjuna de kosmische gedaante van de Heer ziet, maar dat ook anderen op andere planetenstelsels haar zien. Dat Arjuna de kosmische gedaante ziet is geen droom. Iedereen die door de Heer met goddelijke ogen begiftigd werd, kon die kosmische gedaante op het slagveld zien.

Tekst

amī hi tvāṁ sura-saṅghā viśanti
kecid bhītāḥ prāñjalayo gṛṇanti
svastīty uktvā maharṣi-siddha-saṅghāḥ
stuvanti tvāṁ stutibhiḥ puṣkalābhiḥ

Synoniemen

amī — al die; hi — zeker; tvām — Jou; sura-saṅghāḥ — groepen halfgoden; viśanti — gaan binnen; kecit — sommigen onder hen; bhītāḥ — uit angst; prāñjalayaḥ — met gevouwen handen; gṛṇanti — heffen gebeden op; svasti — vrede!; iti — zo; uktvā — sprekend; mahā-ṛṣi — grote wijzen; siddha-saṅghāḥ — vervolmaakte wezens; stuvanti — zingen hymnen; tvām — tot Jou; stutibhiḥ — met gebeden; puṣkalābhiḥ — Vedische hymnen.

Vertaling

Alle halfgoden geven zich aan Je over en gaan in Je binnen. Sommigen onder hen, die zeer bevreesd zijn, bidden tot Je met gevouwen handen. Veel grote wijzen en volmaakte wezens roepen: ‘Vrede!’ en bidden tot Je door de Vedische hymnen te zingen.

Betekenisverklaring

De halfgoden in alle planetenstelsels vreesden de angstaanjagende manifestatie van de kosmische gedaante en haar verblindende gloed en baden daarom om bescherming.

Tekst

rudrādityā vasavo ye ca sādhyā
viśve ’śvinau marutaś coṣmapāś ca
gandharva-yakṣāsura-siddha-saṅghā
vīkṣante tvāṁ vismitāś caiva sarve

Synoniemen

rudra — de manifestaties van Heer Śiva; ādityāḥ — de Āditya’s; vasavaḥ — de Vasu’s; ye — al die; ca — en; sādhyāḥ — de Sādhya’s; viśve — de Viśvedeva’s; aśvinau — de Aśvinī-kumāra’s; marutaḥ — de Maruts; ca — en; uṣma-pāḥ — de voorouders; ca — en; gandharva — van de Gandharva’s; yakṣa — de Yakṣa’s; asura — de demonen; siddha — en de volmaakte halfgoden; saṅghāḥ — de groepen; vīkṣante — aanschouwen; tvām — Jou; vismitāḥ — in verbijstering; ca — en; eva — zeker; sarve — allemaal.

Vertaling

Alle verschillende verschijningen van Heer Śiva, de Āditya’s, de Vasu’s, de Sādhya’s, de Viśvedeva’s, de twee Aśvī’s, de Maruts, de voorouders, de Gandharva’s, de Yakṣa’s, de Asura’s en de volmaakte halfgoden aanschouwen Je in verbijstering.

Tekst

rūpaṁ mahat te bahu-vaktra-netraṁ
mahā-bāho bahu-bāhūru-pādam
bahūdaraṁ bahu-daṁṣṭrā-karālaṁ
dṛṣṭvā lokāḥ pravyathitās tathāham

Synoniemen

rūpam — de gedaante; mahat — heel groot; te — van Jou; bahu — vele; vaktra — gezichten; netram — en ogen; mahā-bāho — o sterkgearmde; bahu — vele; bāhu — armen; ūru — dijen; pādam — en benen; bahu-udaram — vele buiken; bahu-daṁṣṭrā — vele tanden; karālam — verschrikkelijke; dṛṣṭvā — ziend; lokāḥ — alle planeten; pravyathitāḥ — angstig; tathā — op dezelfde manier; aham — ik.

Vertaling

O sterkgearmde, alle planeten met hun halfgoden sidderen bij het zien van Je grote gedaante met haar vele gezichten, ogen, armen, dijen, benen, buiken en met Je vele schrikwekkende tanden. En ze zijn vol angst, net als ik.

Tekst

nabhaḥ-spṛśaṁ dīptam aneka-varṇaṁ
vyāttānanaṁ dīpta-viśāla-netram
dṛṣṭvā hi tvāṁ pravyathitāntar-ātmā
dhṛtiṁ na vindāmi śamaṁ ca viṣṇo

Synoniemen

nabhaḥ-spṛśam — de hemel rakend; dīptam — schijnende; aneka — vele; varṇam — kleuren; vyātta — open; ānanam — monden; dīpta — schijnende; viśāla — heel grote; netram — ogen; dṛṣṭvā — ziend; hi — zeker; tvām — Jou; pravyathita — angstig; antaḥ — vanbinnen; ātmā — ziel; dhṛtim — evenwichtigheid; na — niet; vindāmi — ik heb; śa-mam — gemoedsrust; ca — en; viṣṇo — o Heer Viṣṇu.

Vertaling

O alomtegenwoordige Viṣṇu, nu ik Je met Je vele stralende kleuren tot aan de hemel zie reiken en ik Je opengesperde monden en Je grote gloeiende ogen zie, word ik door angst overmand. Ik ben niet meer in staat om kalm te blijven en kan mijn gemoedsrust niet langer bewaren.

Tekst

daṁṣṭrā-karālāni ca te mukhāni
dṛṣṭvaiva kālānala-sannibhāni
diśo na jāne na labhe ca śarma
prasīda deveśa jagan-nivāsa

Synoniemen

daṁṣṭrā — tanden; karālāni — verschrikkelijke; ca — ook; te — Jouw; mukhāni — gezichten; dṛṣṭvā — ziend; eva — zo; kāla-anala — het vuur des doods; sannibhāni — zoals; diśaḥ — de richtingen; na — niet; jāne — ik weet; na — niet; labhe — ik verkrijg; ca — en; śarma — genade; prasīda — wees gunstig gestemd; deva-īśa — o Heer van alle heren; jagat-nivāsa — o toevlucht van de werelden.

Vertaling

O Heer der goden, o toevlucht van alle werelden, wees me alsjeblieft genadig. Nu ik Je fel brandende gezichten des doods en Je afschuwelijke tanden zie, raak ik van streek. In welke richting ik ook kijk, overal raak ik verward.

Tekst

amī ca tvāṁ dhṛtarāṣṭrasya putrāḥ
sarve sahaivāvani-pāla-saṅghaiḥ
bhīṣmo droṇaḥ sūta-putras tathāsau
sahāsmadīyair api yodha-mukhyaiḥ
vaktrāṇi te tvaramāṇā viśanti
daṁṣṭrā-karālāni bhayānakāni
kecid vilagnā daśanāntareṣu
sandṛśyante cūrṇitair uttamāṅgaiḥ

Synoniemen

amī — deze; ca — ook; tvām — Jij; dhṛtarāṣṭrasya — van Dhṛtarāṣṭra; putrāḥ — de zonen; sarve — allemaal; saha — met; eva — zeker; avani-pāla — van strijdende koningen; saṅghaiḥ — de groepen; bhīṣmaḥ — Bhīṣmadeva; droṇaḥ — Droṇācārya; sūta-putraḥ — Karṇa; tathā — ook; asau — dat; saha — met; asmadīyaiḥ — onze; api — ook; yodha-mukhyaiḥ — belangrijkste strijders; vaktrāṇi — monden; te — Jouw; tvaramāṇāḥ — stormend; viśanti — gaan binnen; daṁṣṭrā — tanden; karālāni — verschrikkelijke; bhayānakāni — afgrijselijke; kecit — sommigen van hen; vilagnāḥ — blijven vastzitten; daśana-antareṣu — tussen de tanden; sandṛśyante — worden gezien; cūrṇitaiḥ — met verbrijzelde; uttama-aṅgaiḥ — hoofden.

Vertaling

Alle zonen van Dhṛtarāṣṭra, samen met de koningen met wie ze bondgenootschappen hebben gesloten, en Bhīṣma, Droṇa en Karṇa — evenals onze voornaamste strijders — stormen Je angstaanjagende monden binnen. Sommigen van hen zie ik met verbrijzelde hoofden vastzitten tussen Je tanden.

Betekenisverklaring

In een vorig vers beloofde de Heer om Arjuna dingen te laten zien die zeer interessant voor hem zouden zijn. Arjuna ziet nu dat de leiders van de tegenpartij (Bhīṣma, Droṇa, Karṇa en alle zonen van Dhṛtarāṣṭra) en hun soldaten en Arjuna’s eigen soldaten allemaal vernietigd worden. Dit is een aanwijzing dat Arjuna, na de dood van nagenoeg alle personen die zich op Kurukṣetra verzameld hadden, zegevierend uit de strijd tevoorschijn zal komen. Hier wordt ook gezegd dat Bhīṣma, die verondersteld wordt onoverwinnelijk te zijn, eveneens verpletterd zal worden, net als Karṇa. Niet alleen zullen de grote strijders van de tegenpartij, zoals Bhīṣma, vernietigd worden, maar ook enkele van de grote strijders aan de zijde van Arjuna’s.

Tekst

yathā nadīnāṁ bahavo ’mbu-vegāḥ
samudram evābhimukhā dravanti
tathā tavāmī nara-loka-vīrā
viśanti vaktrāṇy abhivijvalanti

Synoniemen

yathā — zoals; nadīnām — van de rivieren; bahavaḥ — de vele; ambu-vegāḥ — watergolven; samudram — de oceaan; eva — zeker; abhimukhāḥ — naar; dravanti — stromen; tathā — op dezelfde manier; tava — Jouw; amī — al deze; nara-loka-vīrāḥ — koningen van de menselijke samenleving; viśanti — ze gaan binnen; vaktrāṇi — de monden; abhivijvalanti — in de laaiende.

Vertaling

Zoals de vele golven van rivieren de oceaan binnenstromen, zo gaan al deze grote strijders Je fel brandende monden binnen.

Tekst

yathā pradīptaṁ jvalanaṁ pataṅgā
viśanti nāśāya samṛddha-vegāḥ
tathaiva nāśāya viśanti lokās
tavāpi vaktrāṇi samṛddha-vegāḥ

Synoniemen

yathā — zoals; pradīptam — laaiend; jvalanam — een vuur; pataṅgāḥ — motten; viśanti — gaan binnen; nāśāya — om vernietigd te worden; samṛddha — met volle; vegāḥ — snelheid; tathā eva — op dezelfde manier; nāśāya — om vernietigd te worden; viśanti — gaan binnen; lokāḥ — alle mensen; tava — Jouw; api — ook; vaktrāṇi — monden; samṛddha-vegāḥ — in volle vaart.

Vertaling

Ik zie alle mensen in volle vaart Je monden binnenstormen zoals motten zich ijlings in het verderf storten in een laaiend vuur.

Tekst

lelihyase grasamānaḥ samantāl
lokān samagrān vadanair jvaladbhiḥ
tejobhir āpūrya jagat samagraṁ
bhāsas tavogrāḥ pratapanti viṣṇo

Synoniemen

lelihyase — Je likt; grasamānaḥ — verzwelgend; samantāt — vanuit alle richtingen; lokān — mensen; samagrān — alle; vadanaiḥ — door de monden; jvaladbhiḥ — laaiende; tejobhiḥ — door de gloed; āpūrya — vullend; jagat — het universum; samagram — hele; bhāsaḥ — stralen; tava — Jouw; ugrāḥ — verschrikkelijke; pratapanti — ze verschroeien; viṣṇo — o alomtegenwoordige Heer.

Vertaling

O Viṣṇu, ik zie Je alle mensen rondom Je verzwelgen met Je vlammende monden. Door Je uitstraling, die zich uitstrekt over het hele universum, ben Je overal zichtbaar met verschrikkelijke en verzengende stralen.

Tekst

ākhyāhi me ko bhavān ugra-rūpo
namo ’stu te deva-vara prasīda
vijñātum icchāmi bhavantam ādyaṁ
na hi prajānāmi tava pravṛttim

Synoniemen

ākhyāhi — leg alsjeblieft uit; me — aan mij; kaḥ — wie; bhavān — Jij; ugra-rūpaḥ — woeste gedaante; namaḥ astu — eerbetuigingen; te — aan Jou; deva-vara — o grote onder de halfgoden; prasīda — wees genadig; vijñātum — kennen; icchāmi — ik verlang; bhavantam — Jou; ādyam — de oorspronkelijke; na — niet; hi — zeker; prajānāmi — ik weet; tava — Jouw; pravṛttim — missie.

Vertaling

O Heer der goden, zo woest van gedaante, vertel me alsjeblieft wie Je bent. Ik breng Je mijn eerbetuigingen; wees me alsjeblieft genadig. Jij bent de oorspronkelijke Heer. Ik wil meer over Je weten, want ik weet niet wat Je missie is.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
kālo ’smi loka-kṣaya-kṛt pravṛddho
lokān samāhartum iha pravṛttaḥ
ṛte ’pi tvāṁ na bhaviṣyanti sarve
ye ’vasthitāḥ praty-anīkeṣu yodhāḥ

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Persoonlijkheid Gods zei; kālaḥ — tijd; asmi — Ik ben; loka — van de werelden; kṣaya-kṛt — de vernietiger; pravṛddhaḥ — grote; lokān — alle mensen; samāhartum — met het vernietigen; iha — in deze wereld; pravṛttaḥ — bezig; ṛte — zonder, behalve; api — zelfs; tvām — jou; na — nooit; bhaviṣyanti — zullen zijn; sarve — allemaal; ye — die; avasthitāḥ — zich bevinden; prati-anīkeṣu — aan de andere zijden; yodhāḥ — de soldaten.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Ik ben de tijd, de grote vernietiger van alle werelden en Ik ben hier gekomen om alle mensen te vernietigen. Met uitzondering van jullie [de Pāṇḍava’s], zullen alle strijders hier aan beide zijden worden gedood.

Betekenisverklaring

Hoewel Arjuna wist dat Kṛṣṇa zijn vriend en de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods was, was hij verbaasd over de verschillende gedaanten die Kṛṣṇa tentoonspreidde. Hij vroeg daarom verder naar de eigenlijke missie van deze verwoestende kracht.

In de Veda’s staat geschreven dat de Allerhoogste Waarheid alles vernietigt, zelfs de brāhmaṇa’s. Zo verklaart de Kaṭha Upaniṣad (1.2.25) het volgende:

yasya brahma ca kṣatraṁ ca
ubhe bhavata odanaḥ
mṛtyur yasyopasecanaṁ
ka itthā veda yatra saḥ

Uiteindelijk zullen alle brāhmaṇa’s, kṣatriya’s en alle anderen door de Allerhoogste als een maaltijd verslonden worden. Deze gedaante van de Allerhoogste Heer is de allesverslindende reus en Kṛṣṇa toont Zichzelf hier in die gedaante van de allesverslindende tijd. Met uitzondering van enkele Pāṇḍava’s zou iedereen die op dat slagveld aanwezig was, door Hem worden verslonden.

Arjuna was geen voorstander van de strijd en hij dacht dat het beter was om niet te vechten; op die manier zou er geen frustratie zijn. De Heer geeft als antwoord dat zelfs al zou Arjuna niet vechten, iedereen dan alsnog zou worden vernietigd, omdat dat Zijn plan was. Als Arjuna zou stoppen met vechten, dan zouden ze op een andere manier sterven. De dood was onafwendbaar, zelfs al zou hij niet vechten. In feite waren ze al dood. De tijd verwoest alles, en alle manifestaties worden door het verlangen van de Allerhoogste Heer vernietigd. Dat is de wet van de natuur.

Tekst

tasmāt tvam uttiṣṭha yaśo labhasva
jitvā śatrūn bhuṅkṣva rājyaṁ samṛddham
mayaivaite nihatāḥ pūrvam eva
nimitta-mātraṁ bhava savya-sācin

Synoniemen

tasmāt — daarom; tvam — jij; uttiṣṭha — sta op; yaśaḥ — roem; labhasva — verwerf; jitvā — verslaand; śatrūn — vijanden; bhuṅkṣva — geniet; rājyam — koninkrijk; samṛddham — bloeiend; mayā — door Mij; eva — zeker; ete — al deze; nihatāḥ — gedood; pūrvam eva — door voorafgaande regeling; nimitta-mātram — enkel de oorzaak; bhava — word; savya-sācin — o Savyasācī.

Vertaling

Sta daarom op. Bereid je voor op de strijd en verwerf jezelf roem. Versla je vijanden en geniet van een voorspoedig koninkrijk. Door Mijn regeling zijn ze al gedood en jij, o Savyasācī, kunt enkel een instrument zijn in de strijd.

Betekenisverklaring

Savya-sāci verwijst naar iemand die zeer bedreven is in het afschieten van pijlen op het slagveld; Arjuna wordt hier dus aangesproken als een bekwaam strijder, die bedreven is in het afschieten van pijlen om zijn vijanden te doden.

Nimitta-mātram: ‘Word eenvoudig een instrument.’ Dit woord is ook zeer belangrijk. De hele wereld werkt in overeenstemming met het plan van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Dwaze personen met onvoldoende kennis denken dat de natuur zonder plan werkt en dat alle verschijnselen niet meer dan toevallige formaties zijn. Er zijn veel zogenaamde wetenschappers die suggereren dat het misschien zo en zo gebeurd is of mogelijkerwijs zo en zo, maar het is geen kwestie van ‘mogelijkerwijs’ of ‘misschien’. In de materiële wereld wordt een bepaald plan uitgevoerd. Wat is dat plan? Deze materiële kosmos biedt de geconditioneerde zielen een kans om terug naar God te gaan, terug naar huis. Zolang ze een heerszuchtige mentaliteit hebben waardoor ze de baas proberen te spelen over de materiële natuur, zijn ze geconditioneerd. Maar iedereen die in staat is het plan van de Allerhoogste Heer te begrijpen en Kṛṣṇa-bewustzijn cultiveert, is zeer intelligent.

De schepping en vernietiging van de materiële kosmos staan onder de hogere leiding van God. De Slag van Kurukṣetra werd dus gestreden volgens het plan van God. Arjuna weigerde te vechten, maar hem werd gezegd te vechten in overeenstemming met het verlangen van de Allerhoogste Heer. Dat zou hem gelukkig maken. Wie volledig Kṛṣṇa-bewust is en zijn leven aan transcendentale dienst aan de Heer wijdt, is volmaakt.

Tekst

droṇaṁ ca bhīṣmaṁ ca jayadrathaṁ ca
karṇaṁ tathānyān api yodha-vīrān
mayā hatāṁs tvaṁ jahi mā vyathiṣṭhā
yudhyasva jetāsi raṇe sapatnān

Synoniemen

droṇam ca — ook Droṇa; bhīṣmam ca — ook Bhīṣma; jayadratham ca — ook Jayadratha; karṇam — Karṇa; tathā — ook; anyān — anderen; api — zeker; yodha-vīrān — grote strijders; mayā — door Mij; hatān — al gedood; tvam — jij; jahi — dood; — niet; vyathiṣṭhāḥ — wees bevreesd; yudhyasva — strijd; jetā asi — je zult verslaan; raṇe — in de strijd; sapatnān — vijanden.

Vertaling

Droṇa, Bhīṣma, Jayadratha, Karṇa en de andere grote strijders zijn al door Mij vernietigd. Dood ze daarom en wees niet bevreesd. Vecht en je zult je vijanden verslaan in de strijd.

Betekenisverklaring

Ieder plan wordt gemaakt door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, maar Hij is zo vriendelijk en genadig voor Zijn toegewijden, dat Hij hun de eer wil geven voor het uitvoeren van Zijn plan volgens Zijn verlangen. Men moet zijn leven daarom op zo’n manier leiden, dat iedereen Kṛṣṇa-bewust handelt en de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods leert begrijpen met behulp van een spiritueel leraar. Door de genade van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods kan men Zijn plannen begrijpen en de plannen van Zijn toegewijden zijn net zo goed als Zijn plannen. Zulke plannen moet men volgen om te zegevieren in de strijd om het bestaan.

Tekst

sañjaya uvāca
etac chrutvā vacanaṁ keśavasya
kṛtāñjalir vepamānaḥ kirīṭī
namaskṛtvā bhūya evāha kṛṣṇaṁ
sa-gadgadaṁ bhīta-bhītaḥ praṇamya

Synoniemen

sañjayaḥ uvāca — Sañjaya zei; etat — zo; śrutvā — horend; vacanam — de rede; keśavasya — van Kṛṣṇa; kṛta-añjaliḥ — met gevouwen handen; vepamānaḥ — bevend; kirīṭī — Arjuna; namaskṛtvā — eerbetuigingen brengend; bhūyaḥ — opnieuw; eva — ook; āha — sprak; kṛṣṇam — tot Kṛṣṇa; sa-gadgadam — stamelend; bhīta-bhītaḥ — bevreesd; praṇamya — eerbetuigingen brengend.

Vertaling

Sañjaya zei tot Dhṛtarāṣṭra: O koning, nadat hij deze woorden van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods had gehoord, bracht de bevende Arjuna met gevouwen handen keer op keer zijn eerbetuigingen en sprak stamelend en vol angst de volgende woorden tot Heer Kṛṣṇa.

Betekenisverklaring

Zoals we al eerder hebben uitgelegd raakte Arjuna verbijsterd en verward door de situatie die was teweeggebracht door de kosmische gedaante van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Arjuna begon daarom keer op keer zijn respectvolle eerbetuigingen aan Kṛṣṇa te brengen en al stamelend begon hij gebeden op te zeggen, niet als vriend, maar als een verbaasde en bewonderende toegewijde.

Tekst

arjuna uvāca
sthāne hṛṣīkeśa tava prakīrtyā
jagat prahṛṣyaty anurajyate ca
rakṣāṁsi bhītāni diśo dravanti
sarve namasyanti ca siddha-saṅghāḥ

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; sthāne — juist; hṛṣīka-īśa — o meester van alle zintuigen; tava — Jouw; prakīrtyā — door de roem; jagat — de hele wereld; prahṛṣyati — verheugt zich; anurajyate — raakt gehecht; ca — en; rakṣāṁsi — de demonen; bhītāni — uit angst; diśaḥ — in alle richtingen; dravanti — vluchten; sarve — allemaal; namasyanti — brengen eerbetuigingen; ca — ook; siddha-saṅghāḥ — de volmaakte mensen.

Vertaling

Arjuna zei: O meester van de zintuigen, de wereld verheugt zich in het horen van Je naam en daardoor raakt iedereen aan Je gehecht. De volmaakte wezens brengen Je hun respectvolle eerbetuigingen, maar de demonen zijn bang en vluchten alle kanten uit. En dit alles is zoals het moet zijn.

Betekenisverklaring

Nadat Arjuna van Kṛṣṇa over de uitkomst van de Slag van Kurukṣetra gehoord had, werd hij verlicht en als een groot toegewijde en vriend van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei hij dat alles wat Kṛṣṇa doet, volkomen juist is. Arjuna bevestigde dat Kṛṣṇa de instandhouder is en het object van aanbidding voor de toegewijden en dat Hij de vernietiger van ongewenste elementen is. Zijn activiteiten zijn voor iedereen even goed.

In dit vers begrijpt Arjuna ook dat er aan het einde van de Slag van Kurukṣetra verschillende halfgoden, siddha’s en intellectuelen van de hogere planeten in de ruimte aanwezig waren en dat ze de strijd gade sloegen omdat Kṛṣṇa daar aanwezig was. Toen Arjuna de kosmische gedaante van de Heer zag, beleefden de halfgoden er veel plezier aan, maar anderen, de demonen en atheïsten, konden het niet verdragen dat de Heer verheerlijkt werd. Door hun natuurlijke angst voor de verwoestende gedaante van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods vluchtten ze weg. Arjuna prijst de manier waarop Kṛṣṇa de toegewijden en de demonen behandelt. De toegewijde verheerlijkt de Heer in alle gevallen, omdat hij weet dat wat de Heer ook doet, goed is voor iedereen.

Tekst

kasmāc ca te na nameran mahātman
garīyase brahmaṇo ’py ādi-kartre
ananta deveśa jagan-nivāsa
tvam akṣaraṁ sad-asat tat paraṁ yat

Synoniemen

kasmāt — waarom; ca — en; te — aan Jou; na — niet; nameran — zij zouden gepaste eerbetuigingen moeten brengen; mahā-ātman — o verhevene; garīyase — die beter is; brahmaṇaḥ — dan Brahmā; api — hoewel; ādi-kartre — aan de allerhoogste Schepper; ananta — o oneindige; deva-īśa — o God der goden; jagat-nivāsa — o toevlucht van het universum; tvam — Jij bent; akṣaram — onvergankelijk; sat-asat — aan oorzaak en gevolg; tat param — transcendentaal; yat — omdat.

Vertaling

O verhevene, groter zelfs dan Brahmā, Jij bent de oorspronkelijke Schepper. Waarom zouden ze Je dan niet hun respectvolle eerbetuigingen brengen? O onbegrensde, God der goden, toevlucht van het universum! Je bent de onoverwinnelijke oorsprong, de oorzaak van alle oorzaken en Je bent ontstegen aan de materiële wereld.

Betekenisverklaring

Door zijn eerbetuigingen te brengen laat Arjuna hier zien dat Kṛṣṇa vererenswaardig is voor iedereen. Kṛṣṇa is alomtegenwoordig en Hij is de ziel van iedere ziel. Arjuna spreekt Kṛṣṇa aan met mahātmā, wat betekent dat Hij het grootmoedigst is en onbegrensd. Ananta betekent dat er niets is wat niet beïnvloed of bedekt wordt door de energie van de Allerhoogste Heer, en deveśa betekent dat Hij de bestuurder van alle halfgoden is en boven hen allemaal staat. Hij is de toevlucht van het hele universum. Arjuna vond het gepast dat alle perfecte levende wezens en machtige halfgoden hun respectvolle eerbetuigingen aan Kṛṣṇa brachten, omdat niemand groter is dan Hij. Arjuna zegt met nadruk dat Kṛṣṇa groter is dan Brahmā, omdat Brahmā door Hem geschapen is. Brahmā werd geboren uit de lotusstengel die uit de navel van Garbhodaka-śāyī Viṣṇu, de volkomen expansie van Kṛṣṇa, groeide; daarom moeten Brahmā en Heer Śiva, die uit Brahmā voortkwam, en alle andere halfgoden hun respectvolle eerbetuigingen aan Kṛṣṇa brengen. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt verklaard dat de Heer door Heer Śiva, Brahmā en de andere halfgoden gerespecteerd wordt.

Het woord ‘akṣaram’ is zeer belangrijk, omdat deze materiële schepping onderhevig is aan vernietiging, maar de Heer staat boven deze materiële schepping. Hij is de oorzaak van alle oorzaken en als zodanig staat Hij niet alleen boven alle geconditioneerde zielen in deze materiële natuur, maar ook boven de materiële kosmos zelf. Hij is daarom de algrote Allerhoogste.

Tekst

tvam ādi-devaḥ puruṣaḥ purāṇas
tvam asya viśvasya paraṁ nidhānam
vettāsi vedyaṁ ca paraṁ ca dhāma
tvayā tataṁ viśvam ananta-rūpa

Synoniemen

tvam — Jij; ādi-devaḥ — de oorspronkelijke Allerhoogste God; puruṣaḥ — persoonlijkheid; purāṇaḥ — oud; tvam — Jij; asya — van dit; viśvasya — universum; param — transcendentale; nidhānam — toevlucht; vettā — de kenner; asi — Jij bent; vedyam — het kenbare; ca — en; param — transcendentale; ca — en; dhāma — toevlucht; tvayā — door Jou; tatam — doordrongen; viśvam — het universum; ananta-rūpa — o oneindige gedaante.

Vertaling

Je bent de oorspronkelijke Persoonlijkheid Gods, de oudste, de uiteindelijke rustplaats van deze gemanifesteerde kosmos. Je bent degene die alles kent en Je bent al wat kenbaar is. Je bent de hoogste toevlucht en Je bent ontstegen aan de materiële hoedanigheden. O oneindige gedaante! Deze hele kosmos is doordrongen van Jou!

Betekenisverklaring

Alles rust op de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, daarom is Hij de uiteindelijke rustplaats. Nidhānam betekent dat alles, zelfs de Brahman-gloed, op de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, rust. Hij is de kenner van alles wat er in deze wereld gebeurt, en als kennis een eindpunt heeft, dan is Hij het eindpunt van alle kennis; daarom is Hij het gekende en de kenbare. Hij is het doel van kennis, omdat Hij alomtegenwoordig is. Omdat Hij de oorzaak is in de spirituele wereld, is Hij transcendentaal. Hij is ook de voornaamste persoon in de transcendentale wereld.

Tekst

vāyur yamo ’gnir varuṇaḥ śaśāṅkaḥ
prajāpatis tvaṁ prapitāmahaś ca
namo namas te ’stu sahasra-kṛtvaḥ
punaś ca bhūyo ’pi namo namas te

Synoniemen

vāyuḥ — lucht; yamaḥ — de bestuurder; agniḥ — vuur; varuṇaḥ — water; śaśa-aṅkaḥ — de maan; prajāpatiḥ — Brahmā; tvam — Jij; prapitā-mahaḥ — de overgrootvader; ca — en; namaḥ — mijn eerbetuigingen; namaḥ — opnieuw mijn eerbetuigingen; te — aan Jou; astu — laat er zijn; sahasra-kṛtvaḥ — duizendmaal; punaḥ ca — en opnieuw; bhūyaḥ — nogmaals; api — ook; namaḥ — mijn eerbetuigingen brengend; namaḥ te — mijn eerbetuigingen brengend aan Jou.

Vertaling

Je bent lucht en Je bent de allerhoogste bestuurder! Je bent vuur, Je bent water en Je bent de maan! Je bent Brahmā, het eerste levend wezen, en Je bent de overgrootvader. Ik breng Je daarom duizendmaal mijn respectvolle eerbetuigingen, steeds weer opnieuw!

Betekenisverklaring

De Heer wordt hier aangeduid als lucht, want lucht is de belangrijkste vertegenwoordiger van alle halfgoden, omdat ze alomtegenwoordig is. Arjuna spreekt Kṛṣṇa ook aan als de overgrootvader, omdat Hij de vader van Brahmā is, het eerste levend wezen in het universum.

Tekst

namaḥ purastād atha pṛṣṭhatas te
namo ’stu te sarvata eva sarva
ananta-vīryāmita-vikramas tvaṁ
sarvaṁ samāpnoṣi tato ’si sarvaḥ

Synoniemen

namaḥ — eerbetuigingen brengend; purastāt — aan de voorkant; atha — ook; pṛṣṭhataḥ — aan de achterkant; te — aan Jou; namaḥ astu — ik betuig mijn respect; te — aan Jou; sarvataḥ — van alle kanten; eva — zeker; sarva — omdat Je alles bent; ananta-vīrya — onbegrensd vermogen; amita-vikramaḥ — en onbegrensde kracht; tvam — Jou; sarvam — alles; samāpnoṣi — Jij doordringt; tataḥ — daarom; asi — Jij bent; sarvaḥ — alles.

Vertaling

Ik breng mijn eerbetuigingen vóór Je, achter Je en van alle kanten! O grenzeloos vermogen, Je bent de meester van onbegrensde kracht! Je bent alomtegenwoordig en daarom ben Je alles!

Betekenisverklaring

Uit liefdevolle extase voor Kṛṣṇa brengt Zijn vriend Arjuna zijn eerbetuigingen aan alle zijden. Hij aanvaardt dat Kṛṣṇa de meester van alle vermogens en vaardigheden is en dat Hij ver verheven is boven alle grote strijders die op het slagveld verzameld zijn. In de Viṣṇu Purāṇa (1.9.69) staat:

yo ’yaṁ tavāgato deva
samīpaṁ devatā-gaṇaḥ
sa tvam eva jagat-sraṣṭā
yataḥ sarva-gato bhavān

‘O Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, iedereen die voor Jou verschijnt, ook al is hij een halfgod, is door Jou geschapen.’

Tekst

sakheti matvā prasabhaṁ yad uktaṁ
he kṛṣṇa he yādava he sakheti
ajānatā mahimānaṁ tavedaṁ
mayā pramādāt praṇayena vāpi
yac cāvahāsārtham asat-kṛto ’si
vihāra-śayyāsana-bhojaneṣu
eko ’tha vāpy acyuta tat-samakṣaṁ
tat kṣāmaye tvām aham aprameyam

Synoniemen

sakhā — vriend; iti — zo; matvā — denkend; prasabham — onbezonnen; yat — wat ook maar; uktam — gezegd; he kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; he yādava — o Yādava; he sakhe — o mijn dierbare vriend; iti — zo; ajānatā — zonder te kennen; mahimānam — grootheid; tava — Jouw; idam — deze; mayā — door mij; pramādāt — uit dwaasheid; praṇayena — uit liefde; vā api — hetzij; yat — wat dan ook; ca — ook; avahāsa-artham — voor de grap; asat-kṛtaḥ — oneerbiedig behandeld; asi — Je bent geweest; vihāra — terwijl we ontspanden; śayyā — terwijl we lagen; āsana — terwijl we zaten; bhojaneṣu — of terwijl we samen aten; ekaḥ — alleen; atha vā — of; api — ook; acyuta — o onfeilbare; tat-samakṣam — in het bijzijn van vrienden; tat — al die; kṣāmaye — vraag om vergiffenis; tvām — Jou; aham — Ik; aprameyam — onmetelijke.

Vertaling

Omdat ik Je als mijn vriend beschouwde, heb ik Je in mijn onbezonnenheid aangesproken met ‘O Kṛṣṇa’, ‘O Yādava’, ‘O mijn vriend’, zonder me van Je grootheid bewust te zijn. Vergeef alsjeblieft al wat ik uit dwaasheid of uit liefde gedaan mag hebben. Ik heb Je vaak zonder eerbied behandeld, terwijl we ons al grappen makend ontspanden, terwijl we op hetzelfde bed lagen of samen ergens zaten of aten, soms alleen en soms in het bijzijn van vele vrienden. O onfeilbare, vergeef me alsjeblieft al die beledigingen.

Betekenisverklaring

Hoewel Kṛṣṇa in Zijn kosmische gedaante voor Arjuna verschenen is, herinnert Arjuna zich zijn relatie met Hem als vriend en vraagt daarom vergiffenis en verzoekt Kṛṣṇa om hem de vele vrijmoedigheden die uit vriendschap voortkomen te vergeven. Hij geeft toe dat hij eerder niet wist dat Kṛṣṇa zo’n kosmische gedaante kon aannemen, hoewel Kṛṣṇa hem dit als een innige vriend had uitgelegd. Arjuna wist niet hoe vaak hij Kṛṣṇa zonder eerbied behandeld had, door Hem aan te spreken als ‘o mijn vriend’, ‘o Kṛṣṇa’, ‘o Yādava’, enz. zonder zijn volheden te erkennen. Maar Kṛṣṇa is zo vriendelijk en genadig, dat Hij ondanks die volheden met Arjuna omging als vriend. Dat is het kenmerk van de transcendentale, wederzijdse uitwisseling van liefde tussen de toegewijde en de Heer. De relatie tussen het levend wezen en Kṛṣṇa staat voor eeuwig vast; ze kan niet vergeten worden, wat we aan Arjuna’s gedrag kunnen zien. Ook al heeft Arjuna de volheden in de kosmische gedaante gezien, toch kan hij de relatie die hij met Kṛṣṇa had als vriend niet vergeten.

Tekst

pitāsi lokasya carācarasya
tvam asya pūjyaś ca gurur garīyān
na tvat-samo ’sty abhyadhikaḥ kuto ’nyo
loka-traye ’py apratima-prabhāva

Synoniemen

pitā — de vader; asi — Jij bent; lokasya — van de hele wereld; cara — bewegende; acarasya — en niet-bewegende; tvam — Jij bent; asya — van dit; pūjyaḥ — vereerbare; ca — ook; guruḥ — leraar; garīyān — roemrijke; na — nooit; tvat-samaḥ — gelijk aan Jou; asti — er is; abhyadhikaḥ — groter; kutaḥ — hoe is het mogelijk; anyaḥ — ander; loka-traye — in de drie planetenstelsels; api — ook; apratima-prabhāva — o onmetelijke macht.

Vertaling

Je bent de vader van deze hele kosmische manifestatie, van alles wat beweegt en niet beweegt. Je bent er de eerbiedwaardige meester van en de allerhoogste spiritueel leraar. Niemand is groter dan Jij en evenmin kan iemand īīn met Je zijn. O Heer van onmetelijke macht, hoe zou er in de drie werelden dan iemand groter kunnen zijn dan Jij?

Betekenisverklaring

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, is vererenswaardig zoals een vader vererenswaardig is voor zijn zoon. Hij is de spiritueel leraar, want Hij gaf oorspronkelijk de Vedische instructies aan Brahmā en nu spreekt Hij de Bhagavad-gītā tot Arjuna. Daarom is Hij de oorspronkelijke spiritueel leraar, en iedere bonafide spiritueel leraar van deze tijd moet tot de opeenvolging van discipelen behoren die teruggaat op Kṛṣṇa. Zonder een vertegenwoordiger van Kṛṣṇa te zijn, kan niemand een meester of een spiritueel leraar van transcendentale onderwerpen worden.

De Heer is in alle opzichten vererenswaardig. Zijn grootheid is onmetelijk. Niemand kan groter zijn dan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, omdat niemand gelijk is aan of hoger staat dan Kṛṣṇa, in welke materiële of spirituele manifestatie dan ook. Iedereen staat onder Hem. Niemand kan Hem overtreffen. In de Śvetāśvatara Upaniṣad (6.8) wordt het volgende gesteld:

na tasya kāryaṁ karaṇaṁ ca vidyate
na tat-samaś cābhyadhikaś ca dṛśyate

De Allerhoogste Heer, Kṛṣṇa, heeft zintuigen en een lichaam zoals een gewoon mens, maar voor Hem bestaat er geen verschil tussen Zijn zintuigen, Zijn lichaam, Zijn geest en Hemzelf. Dwaze personen, die Hem niet perfect kennen, zeggen dat Kṛṣṇa van Zijn ziel, geest, hart en al het andere verschilt. Kṛṣṇa is absoluut; daarom zijn Zijn activiteiten en vermogens het meest verheven. Ook wordt verklaard dat hoewel Hij niet dezelfde zintuigen als wij heeft, Hij alle zintuiglijke activiteiten kan verrichten; Zijn zintuigen zijn niet onvolmaakt en evenmin beperkt. Niemand kan groter zijn dan Hij, niemand kan gelijk zijn aan Hem en iedereen staat onder Hem. De kennis, kracht en activiteiten van de Allerhoogste Persoonlijkheid zijn allemaal transcendentaal. Zo wordt in de Bhagavad-gītā gezegd (4.9):

janma karma ca me divyam
evaṁ yo vetti tattvataḥ
tyaktvā dehaṁ punar janma
naiti mām eti so ’rjuna

Iedereen die het transcendentale lichaam, de transcendentale activiteiten en de transcendentale volmaaktheid van Kṛṣṇa kent, zal, nadat hij zijn lichaam verlaten heeft, teruggaan naar Kṛṣṇa en niet naar deze ellendige wereld terugkeren. Men moet daarom beseffen dat de activiteiten van Kṛṣṇa verschillen van die van anderen. Het is het beste om de principes van Kṛṣṇa te volgen; daardoor zal men perfect worden.

Er wordt ook gesteld dat niemand de meester van Kṛṣṇa is. Iedereen is Zijn dienaar. Het Caitanya-caritāmṛta (Ādi 5.142) bevestigt dit: ekale īśvara kṛṣṇa, āra saba bhṛtya — alleen Kṛṣṇa is God en voor de rest is iedereen Zijn dienaar. Iedereen schikt zich naar Zijn bevel; er is niemand die zich aan Zijn bevel kan onttrekken. Iedereen staat onder Zijn supervisie en handelt daarom volgens Zijn leiding. Zo wordt in de Brahma-saṁhitā gezegd dat Hij de oorzaak van alle oorzaken is.

Tekst

tasmāt praṇamya praṇidhāya kāyaṁ
prasādaye tvām aham īśam īḍyam
piteva putrasya sakheva sakhyuḥ
priyaḥ priyāyārhasi deva soḍhum

Synoniemen

tasmāt — daarom; praṇamya — eerbetuigingen brengend; praṇidhāya — neerleggend; kāyam — het lichaam; prasādaye — om genade smeken; tvām — Jou; aham — ik; īśam — de Allerhoogste Heer; īḍyam — vereerbare; pitā iva — zoals een vader; putrasya — met een zoon; sakhā iva — als een vriend; sakhyuḥ — met een vriend; priyaḥ — een minnaar; priyāyāḥ — met de beminde; arhasi — Je moet; deva — mijn Heer; soḍhum — tolereren.

Vertaling

Jij bent de Allerhoogste Heer die het waard is door ieder levend wezen vereerd te worden. Daarom val ik neer om Je mijn respectvolle eerbetuigingen te brengen en Je om genade te smeken. Zoals een vader de brutaliteit van zijn zoon tolereert, zoals een vriend zich niet aan de vrijmoedigheid van een vriend stoort of zoals een echtgenoot de vertrouwelijkheid van zijn vrouw toelaat, vergeef zo ook alsjeblieft al die keren dat ik Je zonder eerbied heb behandeld.

Betekenisverklaring

De toegewijden van Kṛṣṇa kunnen verschillende relaties met Hem hebben: men kan Kṛṣṇa als een zoon behandelen, men kan Kṛṣṇa als echtgenoot behandelen of als vriend of als meester. Kṛṣṇa en Arjuna hebben een vriendschappelijke relatie. Zoals een vader verdraagzaam is of zoals de echtgenoot of de meester verdraagzaam zijn, zo is ook Kṛṣṇa verdraagzaam.

Tekst

adṛṣṭa-pūrvaṁ hṛṣito ’smi dṛṣṭvā
bhayena ca pravyathitaṁ mano me
tad eva me darśaya deva rūpaṁ
prasīda deveśa jagan-nivāsa

Synoniemen

adṛṣṭa-pūrvam — nooit eerder gezien; hṛṣitaḥ — verheugd; asmi — ik ben; dṛṣṭvā — door te zien; bhayena — uit angst; ca — en; pravyathitam — angstig; manaḥ — geest; me — mijn; tat — dat; eva — zeker; me — aan mij; darśaya — toon; deva — o Heer; rūpam — de gedaante; prasīda — wees genadig; deva-īśa — o Heer der heren; jagat-nivāsa — o toevlucht van het universum.

Vertaling

Nu ik deze kosmische gedaante, die ik nooit eerder aanschouwde, gezien heb, ben ik verheugd, maar tegelijkertijd is mijn geest vervuld van angst. Wees me daarom alsjeblieft genadig en toon me opnieuw Je gedaante als de Persoonlijkheid Gods, o Heer der heren, o toevlucht van het universum.

Betekenisverklaring

Arjuna’s omgang met Kṛṣṇa is altijd vertrouwelijk, omdat hij een zeer dierbare vriend is. En zoals een dierbare vriend zich verheugt over de rijkdom van zijn vriend, zo is Arjuna ook verheugd te zien dat zijn vriend Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is en zo’n wonderbaarlijke kosmische gedaante kan tonen. Tegelijkertijd is hij na het zien van die kosmische gedaante bang dat hij door zijn zuivere vriendschap zoveel overtredingen tegenover Kṛṣṇa heeft begaan. Op die manier is zijn geest verstoord door angst, hoewel hij geen reden had om angstig te zijn. Arjuna vraagt daarom aan Kṛṣṇa om Zijn gedaante als Nārāyaṇa te tonen, want Hij kan alle gedaanten aannemen.

De kosmische gedaante is materieel en tijdelijk, net zoals de materiële wereld ook tijdelijk is. Maar in de Vaikuṇṭha-planeten heeft Kṛṣṇa een transcendentale gedaante met vier armen als Nārāyaṇa. Er bestaan ontelbare planeten in de spirituele hemel en Kṛṣṇa is op al deze planeten aanwezig door Zijn volkomen manifestaties, die verschillende namen hebben. Arjuna verlangde er dus naar een van de gedaanten te zien die op de Vaikuṇṭha-planeten te zien zijn. Natuurlijk heeft de gedaante van Nārāyaṇa op iedere Vaikuṇṭha-planeet vier armen, maar de vier handen houden verschillende combinaties van symbolen vast, namelijk de hoornschelp, de knots, de lotus en de discus. Naargelang de verschillende handen waardoor deze voorwerpen worden vastgehouden, hebben de Nārāyaṇa’s verschillende namen. Al deze gedaanten zijn īīn met Kṛṣṇa; daarom vraagt Arjuna om Zijn vierarmige gedaante te mogen zien.

Tekst

kirīṭinaṁ gadinaṁ cakra-hastam
icchāmi tvāṁ draṣṭum ahaṁ tathaiva
tenaiva rūpeṇa catur-bhujena
sahasra-bāho bhava viśva-mūrte

Synoniemen

kirīṭinam — met kroon; gadinam — met knots; cakra-hastam — met een discus in Je hand; icchāmi — ik verlang; tvām — Jou; draṣṭum — zien; aham — ik; tathā eva — in die positie; tena eva — in die; rūpeṇa — gedaante; catuḥ-bhujena — vierhandige; sahasra-bāho — o duizendhandige; bhava — wordt; viśva-mūrte — o kosmische gedaante.

Vertaling

O kosmische gedaante, o duizendarmige Heer, ik wil Je graag in Je vierarmige gedaante zien, met een gekroond hoofd en met knots, discus, hoornschelp en lotusbloem in Je handen. Ik verlang ernaar Je in die gedaante te zien.

Betekenisverklaring

In de Brahma-saṁhitā (5.39) staat het volgende: rāmādi-mūrtiṣu kalā-niyamena tiṣṭhan — de Heer bevindt Zich eeuwig in honderden en duizenden gedaanten en de belangrijkste daarvan zijn Rāma, Nṛsiṁha, Nārāyaṇa enz. Er bestaan ontelbare gedaanten. Maar Arjuna wist dat Kṛṣṇa de oorspronkelijke Persoonlijkheid Gods is, die Zijn tijdelijke, kosmische gedaante aannam. Hij vraagt nu om de gedaante van Nārāyaṇa te zien, die een spirituele gedaante is.

Dit vers bewijst zonder enige twijfel de uitspraak in het Śrīmad-Bhāgavatam dat Kṛṣṇa de oorspronkelijke Persoonlijkheid Gods is en dat alle andere aspecten hun oorsprong in Hem hebben. Hij is niet-verschillend van Zijn volkomen expansies en Hij is God in al Zijn ontelbare gedaanten. In al die gedaanten is Hij vitaal als een jonge man. Dat is het voortdurende kenmerk van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Wie Kṛṣṇa kent, raakt onmiddellijk bevrijd van alle onzuiverheden van de materiële wereld.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
mayā prasannena tavārjunedaṁ
rūpaṁ paraṁ darśitam ātma-yogāt
tejo-mayaṁ viśvam anantam ādyaṁ
yan me tvad anyena na dṛṣṭa-pūrvam

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; mayā — door Mij; prasannena — met genoegen; tava — aan jou; arjuna — o Arjuna; idam — deze; rūpam — gedaante; param — transcendentale; darśitam — getoond; ātma-yogāt — door Mijn interne vermogen; tejaḥ-mayam — vol schittering; viśvam — het hele universum; anantam — oneindig; ādyam — oorspronkelijk; yat — dat wat; me — Mijn; tvat anyena — iemand anders dan jij; na dṛṣṭa-pūrvam — niemand heeft ooit eerder gezien.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn dierbare Arjuna, met genoegen heb Ik je door Mijn interne vermogen deze allerhoogste kosmische gedaante in de materiële wereld laten zien. Vóór jou heeft niemand deze oorspronkelijke gedaante, die onbegrensd is en verblindend fel schijnt, ooit gezien.

Betekenisverklaring

Arjuna wilde de kosmische gedaante van de Allerhoogste Heer zien en uit genade voor Zijn toegewijde, Arjuna, toonde Heer Kṛṣṇa deze gedaante, die vol rijkdommen was en fel scheen. Deze gedaante scheen oogverblindend als de zon en haar vele gezichten veranderden snel. Kṛṣṇa toonde deze gedaante enkel om aan het verlangen van Zijn vriend Arjuna te voldoen. Kṛṣṇa manifesteerde deze gedaante door Zijn interne vermogen, dat het menselijk voorstellingsvermogen te boven gaat.

Vóór Arjuna had niemand deze kosmische gedaante van de Heer gezien, maar omdat ze aan Arjuna werd getoond, konden andere toegewijden op de hemelse planeten en op andere planeten in de ruimte deze gedaante ook zien. Ze hadden deze gedaante niet eerder gezien, maar dankzij Arjuna konden ze dat nu wel. Met andere woorden, alle toegewijden van de Heer in de opeenvolging van discipelen konden de kosmische gedaante, die door de genade van Kṛṣṇa aan Arjuna werd getoond, zien. Iemand heeft uitgelegd dat deze gedaante ook aan Duryodhana werd getoond toen Kṛṣṇa hem benaderde voor vredesonderhandelingen. Jammer genoeg wees Duryodhana het vredesaanbod af; daarop toonde Kṛṣṇa enkele van Zijn kosmische gedaanten. Maar die gedaanten verschillen van de gedaante die aan Arjuna werd getoond. Er wordt duidelijk gezegd dat niemand deze gedaante ooit eerder had gezien.

Tekst

na veda-yajñādhyayanair na dānair
na ca kriyābhir na tapobhir ugraiḥ
evaṁ-rūpaḥ śakya ahaṁ nṛ-loke
draṣṭuṁ tvad anyena kuru-pravīra

Synoniemen

na — nooit; veda-yajña — door offers; adhyayanaiḥ — of het bestuderen van de Veda’s; na — nooit; dānaiḥ — door schenking; na — nooit; ca — ook; kriyābhiḥ — door vrome activiteiten; na — nooit; tapobhiḥ — door zware ascese; ugraiḥ — strenge; evam-rūpaḥ — in deze gedaante; śakyaḥ — kan; aham — Ik; nṛ-loke — in de materiële wereld; draṣṭum — gezien worden; tvat — dan jij; anyena — door iemand anders; kuru-pravīra — o beste van de Kuru-strijders.

Vertaling

O beste van de Kuru-strijders, vóór jou heeft niemand ooit deze kosmische gedaante van Mij gezien, want in de materiële wereld kan Ik niet in deze gedaante worden waargenomen door de Veda’s te bestuderen, door offers te brengen, door vrijgevigheid, door vrome activiteiten of door zware ascese te beoefenen.

Betekenisverklaring

We moeten in dit verband goed begrijpen wat met een goddelijk gezichtsvermogen wordt bedoeld. Wie kan een goddelijk gezichtsvermogen bezitten? ‘Goddelijk’ betekent ‘van een godheid’. Tenzij men de status van goddelijkheid bereikt als die van een halfgod, kan men dit goddelijk gezichtsvermogen niet bezitten. Maar wat is een halfgod? In de Vedische teksten wordt verklaard dat zij die toegewijden zijn van Heer Viṣṇu, halfgoden zijn (viṣṇu-bhaktaḥ smṛto daiva). Zij die atheïstisch zijn, dat wil zeggen, zij die niet in Viṣṇu geloven of die alleen het onpersoonlijke aspect van Kṛṣṇa als het Allerhoogste erkennen, kunnen dit goddelijk gezichtsvermogen niet bezitten. Men kan onmogelijk Kṛṣṇa minachten en tegelijkertijd een goddelijk gezichtsvermogen hebben. Men kan geen goddelijk gezichtsvermogen hebben zonder eerst goddelijk te worden. Met andere woorden, zij die een goddelijk gezichtsvermogen hebben, zijn in staat net zo te zien als Arjuna.

De Bhagavad-gītā geeft de beschrijving van de kosmische gedaante. Hoewel deze beschrijving onbekend was aan iedereen vóór Arjuna, kan men nu, na dit voorval, enigszins een idee krijgen van de viśva-rūpa. Zij die werkelijk goddelijk zijn kunnen de kosmische gedaante van de Heer zien. Niemand kan echter goddelijk zijn zonder een zuivere toegewijde van Kṛṣṇa te zijn. Maar toegewijden, die zich werkelijk op het goddelijk vlak bevinden en een goddelijk gezichtsvermogen hebben, zijn er niet erg in geïnteresseerd om de kosmische gedaante van de Heer te zien. Zo werd in het vorige vers beschreven dat Arjuna de vierarmige gedaante van Heer Kṛṣṇa als Viṣṇu verlangde te zien en dat hij eigenlijk bang was voor de kosmische gedaante.

In dit vers staan enkele belangrijke woorden, zoals ‘veda-yajñādhya-yanaiḥ’, wat betrekking heeft op het bestuderen van de Vedische literatuur en op het onderwerp van de regels van offerrituelen. Het woord ‘veda’ verwijst naar alle soorten Vedische teksten, zoals de vier Veda’s (Ṛg, Yajur, Sāma en Atharva) en de achttien purāṇa’s, de upaniṣads en het Vedānta-sūtra. Men kan deze thuis of waar dan ook bestuderen. Op dezelfde manier zijn er voor het bestuderen van de methoden van offeren verschillende sūtra’s, zoals de Kalpa-sūtra’s en Mīmāṁsā-sūtra’s. Het woord ‘dānaiḥ’ heeft betrekking op vrijgevigheid tegenover een geschikte groep personen, zoals zij die liefdevolle transcendentale dienst aan de Heer verrichten — de brāhmaṇa’s en de vaiṣṇava’s. Zo verwijst ‘vrome activiteiten’ naar vuuroffers (agni-hotra) en de voorgeschreven plichten van de verschillende kasten. En het vrijwillig aanvaarden van wat lichamelijke pijn wordt tapasya genoemd.

Men kan van alles doen — lichamelijke ascese, vrijgevig zijn, de Veda’s bestuderen enz. — maar zonder een toegewijde als Arjuna te zijn, is het niet mogelijk om die kosmische gedaante te zien. Impersonalisten denken ook dat ze de kosmische gedaante van de Heer zien, maar de Bhagavad-gītā maakt ons duidelijk dat impersonalisten geen toegewijden zijn. Ze zijn daarom niet in staat de kosmische gedaante van de Heer te zien.

Er zijn veel personen die incarnaties in het leven roepen. Ten onrechte beweren ze dat een of ander gewoon mens een incarnatie is, maar dat is volslagen dwaasheid. We moeten de principes van de Bhagavad-gītā volgen, anders is het onmogelijk om perfecte spirituele kennis te krijgen. Hoewel de Bhagavad-gītā als de voorbereidende studie van de wetenschap van God wordt beschouwd, is ze toch zo perfect, dat ze iemand in staat stelt onderscheid te maken en te weten wat wát is.

De volgelingen van een pseudo-incarnatie mogen dan beweren dat ze de transcendentale incarnatie van God, de kosmische gedaante, ook hebben gezien, maar dat is onaanvaardbaar, want hier wordt duidelijk gezegd dat tenzij men een toegewijde van Kṛṣṇa wordt, men de kosmische gedaante van God niet kan zien. Allereerst moet men een zuivere toegewijde van Kṛṣṇa worden en pas daarna kan men beweren dat zijn vererenswaardige Heer de kosmische gedaante kan laten zien en dat hij deze heeft gezien. Een toegewijde van Kṛṣṇa zal geen valse incarnaties aanvaarden en ook geen volgelingen van valse incarnaties.

Tekst

mā te vyathā mā ca vimūḍha-bhāvo
dṛṣṭvā rūpaṁ ghoram īdṛṅ mamedam
vyapeta-bhīḥ prīta-manāḥ punas tvaṁ
tad eva me rūpam idaṁ prapaśya

Synoniemen

— laat het niet zijn; te — voor jou; vyathā — onrust; — laat het niet zijn; ca — ook; vimūḍha-bhāvaḥ — verwarring; dṛṣṭvā — door te zien; rūpam — gedaante; ghoram — verschrikkelijke; īdṛk — zoals ze is; mama — Mijn; idam — deze; vyapeta-bhīḥ — vrij van alle angst; prīta-manāḥ — met een tevreden geest; punaḥ — weer; tvam — jij; tat — deze; eva — zo; me — van Mij; rūpam — gedaante; idam — deze; prapaśya — zie.

Vertaling

Je bent angstig geworden en verward geraakt door deze verschrikkelijke verschijning van Mij te zien. Laat dat nu voorbij zijn. Mijn toegewijde, wees weer vrij van alle angst. Je kunt nu met een rustige geest de gedaante aanschouwen die je verlangt te zien.

Betekenisverklaring

In het begin van de Bhagavad-gītā maakte Arjuna zich zorgen over het doden van Bhīṣma en Droṇa, die zijn vererenswaardige grootvader en meester waren. Maar Kṛṣṇa zei dat hij geen reden had om bezorgd te zijn over het doden van zijn grootvader. Toen de zonen van Dhṛtarāṣṭra te midden van de verzamelde Kuru’s Draupadī probeerden uit te kleden, hadden Bhīṣma en Droṇa gezwegen, en voor deze plichtsverzaking moesten ze worden gedood. Kṛṣṇa toonde Arjuna Zijn kosmische gedaante om hem te laten zien dat deze mensen al voor hun onwettelijke activiteit waren gedood. Dat tafereel werd aan Arjuna getoond omdat toegewijden altijd vreedzaam zijn en niet zulke afschuwelijke daden kunnen begaan. Het doel van het tonen van de kosmische gedaante was volbracht; Arjuna wilde nu de vierarmige gedaante zien en Kṛṣṇa liet hem die zien.

Een toegewijde is niet erg geïnteresseerd in de kosmische gedaante, want die maakt het uitwisselen van gevoelens van liefde onmogelijk. Een toegewijde wil óf zijn gevoelens van respect en aanbidding uiten óf de tweearmige Kṛṣṇa-gedaante zien, zodat hij met liefdevolle dienst de genegenheid van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods kan beantwoorden.

Tekst

sañjaya uvāca
ity arjunaṁ vāsudevas tathoktvā
svakaṁ rūpaṁ darśayām āsa bhūyaḥ
āśvāsayām āsa ca bhītam enaṁ
bhūtvā punaḥ saumya-vapur mahātmā

Synoniemen

sañjayaḥ uvāca — Sañjaya zei; iti — zo; arjunam — tot Arjuna; vāsudevaḥ — Kṛṣṇa; tathā — op die manier; uktvā — sprekend; svakam — Zijn eigen; rūpam — gedaante; darśayām āsa — toonde; bhūyaḥ — opnieuw; āśvāsayām āsa — bemoedigde; ca — ook; bhītam — de bevreesde; enam — hem; bhūtvā — wordend; punaḥ — opnieuw; saumya-vapuḥ — de prachtige gedaante; mahā-ātmā — de grote.

Vertaling

Sañjaya zei tot Dhṛtarāṣṭra: Nadat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, zo tot Arjuna gesproken had, toonde Hij Zijn werkelijke, vierarmige gedaante en ten slotte Zijn gedaante met twee armen, waarmee Hij de angstige Arjuna bemoedigde.

Betekenisverklaring

Toen Kṛṣṇa verscheen als de zoon van Vasudeva en Devakī, toonde Hij Zich allereerst als de vierarmige Nārāyaṇa, maar Hij veranderde Zichzelf in de gedaante van een gewoon kind toen Zijn ouders Hem daarom verzochten. Kṛṣṇa wist dat Arjuna er ook niet in geïnteresseerd was een vierarmige gedaante te zien, maar omdat Arjuna naar deze vierarmige gedaante had gevraagd, toonde Kṛṣṇa deze gedaante opnieuw en daarna Zijn tweearmige gedaante.

Het woord ‘saumya-vapuḥ’ is zeer belangrijk. Saumya-vapuḥ is een buitengewoon mooie gedaante; ze wordt gezien als de allermooiste gedaante. Toen Kṛṣṇa op aarde was, voelde iedereen zich, eenvoudig door Zijn gedaante, tot Hem aangetrokken en omdat Kṛṣṇa de bestuurder van het universum is, verjoeg Hij alle angst uit Arjuna, Zijn toegewijde, en liet hem opnieuw Zijn prachtige gedaante als Kṛṣṇa zien. In de Brahma-saṁhitā (5.38) staat: premāñjana-cchurita-bhakti-vilocanena — alleen degene die ogen heeft die ingesmeerd zijn met de balsem van liefde, kan de prachtige gedaante van Śrī Kṛṣṇa zien.

Tekst

arjuna uvāca
dṛṣṭvedaṁ mānuṣaṁ rūpaṁ
tava saumyaṁ janārdana
idānīm asmi saṁvṛttaḥ
sa-cetāḥ prakṛtiṁ gataḥ

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; dṛṣṭvā — terwijl ik zie; idam — deze; mānuṣam — menselijke; rūpam — gedaante; tava — Jouw; saumyam — heel mooie; janārdana — o bestraffer van de vijand; idānīm — nu; asmi — ik ben; saṁvṛttaḥ — kalm; sa-cetāḥ — in mijn bewustzijn; prakṛtim — tot mijn eigen aard; gataḥ — teruggekeerd.

Vertaling

Toen Arjuna Kṛṣṇa in Zijn oorspronkelijke gedaante zag, zei hij: O Janār-dana, nu ik deze menselijke gedaante zie, die zo bijzonder aantrekkelijk is, is mijn geest rustig en kom ik weer tot mezelf.

Betekenisverklaring

In dit vers geven de woorden ‘mānuṣaṁ rūpam’ duidelijk aan dat de gedaante van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods oorspronkelijk tweearmig is. Dit laat zien dat degenen die Kṛṣṇa bespotten alsof Hij een gewoon persoon is, duidelijk onwetend zijn over de goddelijke natuur van Kṛṣṇa. Als Kṛṣṇa net als een gewoon menselijk wezen is, hoe kan Hij dan Zijn kosmische gedaante laten zien en vervolgens weer Zijn gedaante als de vierarmige Nārāyaṇa tonen? In de Bhagavad-gītā wordt duidelijk gezegd dat hij die denkt dat Kṛṣṇa een gewoon persoon is en die de lezer misleidt door te beweren dat het het onpersoonlijk Brahman in Kṛṣṇa is dat spreekt, daarmee een groot onrecht doet. Kṛṣṇa heeft daadwerkelijk Zijn kosmische gedaante en Zijn vierarmige Viṣṇu-gedaante getoond, dus hoe kan Hij dan een gewoon menselijk wezen zijn? Een zuivere toegewijde raakt niet verward door misleidende commentaren op de Bhagavad-gītā, omdat hij weet wat wát is. De oorspronkelijke verzen in de Bhagavad-gītā zijn zo duidelijk als de zon en hebben het lamplicht van dwaze commentatoren niet nodig.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
su-durdarśam idaṁ rūpaṁ
dṛṣṭavān asi yan mama
devā apy asya rūpasya
nityaṁ darśana-kāṅkṣiṇaḥ

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; su-durdarśam — erg moeilijk te zien; idam — deze; rūpam — gedaante; dṛṣṭavān asi — zoals jij gezien hebt; yat — welke; mama — van Mij; devāḥ — de halfgoden; api — ook; asya — deze; rūpasya — gedaante; nityam — eeuwig; darśana-kāṅkṣinaḥ — verlangen ernaar te zien.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, deze gedaante van Mij, die je nu ziet, is zeer moeilijk te aanschouwen. Zelfs de halfgoden zoeken altijd naar een gelegenheid om deze gedaante, die zo geliefd is, te zien.

Betekenisverklaring

In tekst achtenveertig van dit hoofdstuk beëindigde Heer Kṛṣṇa het vertonen van Zijn kosmische gedaante en vertelde Arjuna dat deze gedaante niet kan worden waargenomen door veel vrome activiteiten, offers enz. te verrichten. Nu wordt hier het woord ‘su-durdarśam’ gebruikt, wat aangeeft dat de tweearmige gedaante van Kṛṣṇa nog vertrouwelijker is. Iemand zou in staat kunnen zijn de kosmische gedaante van Kṛṣṇa te zien door een zweem van devotionele dienst toe te voegen aan verschillende activiteiten, zoals het beoefenen van ascese, het bestuderen van de Veda’s en door filosofische speculatie. Het zou daardoor mogelijk kunnen zijn, maar zoals al eerder uitgelegd is, niemand kan de kosmische gedaante zien zonder een zweem van bhakti.

Toch is de gedaante van Kṛṣṇa met twee armen zelfs voor halfgoden als Brahmā en Heer Śiva nog moeilijker te zien dan de kosmische gedaante. Ze verlangen ernaar om Hem te zien en in het Śrīmad-Bhāgavatam vinden we het bewijs dat toen gezegd werd dat Hij Zich in de baarmoeder van Zijn moeder Devakī bevond, ze allemaal van de hemelse planeten kwamen om het wonder van Kṛṣṇa te zien en dat ze mooie gebeden voor de Heer reciteerden, ook al was Hij voor hen op dat moment nog niet zichtbaar. Ze hadden erop gewacht Hem te aanschouwen. Een dwaas mag Kṛṣṇa dan bespotten en denken dat Hij een gewoon persoon is, en zo’n dwaas mag zijn respect dan misschien niet aan Hem betuigen, maar aan het onpersoonlijke ‘iets’ in Hem, maar zulke standpunten zijn allemaal onzinnig. Halfgoden als Śiva en Brahmā verlangen er juist naar de twee-armige gedaante van Kṛṣṇa te zien. In de Bhagavad-gītā (9.11) wordt ook gezegd: avajānanti māṁ mūḍhā mānuṣīṁ tanum āśritaḥ — Hij is niet zichtbaar voor dwaze personen die Hem bespotten.

In de Brahma-saṁhitā en ook door Heer Kṛṣṇa Zelf in de Bhagavad-gītā wordt bevestigd dat het lichaam van Kṛṣṇa volkomen spiritueel en vol gelukzaligheid en eeuwigheid is. Zijn lichaam is nooit als een materieel lichaam. Maar voor sommigen die Kṛṣṇa bestuderen door de Bhagavad-gītā of soortgelijke Vedische literatuur te lezen, is Kṛṣṇa een probleem. Wie een materiële methode gebruikt, beschouwt Kṛṣṇa als een grote historische persoonlijkheid en een zeer geleerd filosoof, maar Hij is een gewoon man en ook al was Hij nog zo machtig, Hij moest een materieel lichaam aannemen. Uiteindelijk denken ze dat de Absolute Waarheid onpersoonlijk is en daarom denken ze dat Hij vanuit Zijn onpersoonlijke aspect een persoonlijk aspect heeft aangenomen dat in direct verband staat met de materiële natuur. Dit is een materialistische opvatting van de Allerhoogste Heer.

Degenen die op zoek zijn naar kennis hebben nog een andere speculatieve opvatting: ze denken dat Kṛṣṇa minder belangrijk is dan de kosmische gedaante van de Allerhoogste. Op die manier denken sommigen dat de kosmische gedaante van Kṛṣṇa die aan Arjuna getoond werd, belangrijker is dan Zijn persoonlijke gedaante. Volgens hen is de persoonlijke gedaante van de Allerhoogste iets denkbeeldigs; ze geloven dat de Absolute Waarheid uiteindelijk geen persoon is. Maar de transcendentale methode wordt in het vierde hoofdstuk van de Bhagavad-gītā uitgelegd: horen over Kṛṣṇa van gezaghebbende personen. Dat is feitelijk de Vedische methode en zij die werkelijk de Vedische traditie volgen, horen over Kṛṣṇa van een autoriteit. En door regelmatig over Hem te horen, wordt Kṛṣṇa dierbaar aan hen.

Zoals we al verscheidene keren besproken hebben, wordt Kṛṣṇa bedekt door Zijn yoga-māyā-energie. Hij is niet zichtbaar voor of wordt niet geopenbaard aan alles en iedereen. Hij kan alleen worden gezien door degenen aan wie Hij Zichzelf openbaart. Dit wordt bevestigd in de Vedische literatuur. Een ziel die zich heeft overgegeven, kan de Absolute Waarheid werkelijk begrijpen. Als een transcendentalist voortdurend Kṛṣṇa-bewust is door devotionele dienst aan Kṛṣṇa te verrichten, kunnen zijn spirituele ogen geopend worden en kan hij Kṛṣṇa door openbaring zien. Zo’n openbaring is zelfs voor de halfgoden niet mogelijk; zelfs voor de halfgoden is Kṛṣṇa moeilijk te begrijpen en de gevorderde halfgoden hopen altijd Kṛṣṇa in Zijn tweearmige gedaante te zien. Hoewel het zeer, zeer moeilijk is de kosmische gedaante van Kṛṣṇa te aanschouwen en het niet mogelijk is voor alles en iedereen, is de conclusie dat het nog moeilijker is om Zijn persoonlijke gedaante van Śyāmasundara te begrijpen.

Tekst

nāhaṁ vedair na tapasā
na dānena na cejyayā
śakya evaṁ-vidho draṣṭuṁ
dṛṣṭavān asi māṁ yathā

Synoniemen

na — nooit; aham — Ik; vedaiḥ — door het bestuderen van de Veda’s; na — nooit; tapasā — door zware ascese; na — nooit; dānena — door vrijgevigheid; na — nooit; ca — ook; ijyayā — door vereren; śakyaḥ — het is mogelijk; evam-vidhaḥ — zo; draṣṭum — zien; dṛṣṭavān — ziend; asi — je bent; mām — Mij; yathā — zoals.

Vertaling

De gedaante die je nu met je transcendentale ogen ziet, kan niet worden begrepen door de Veda’s te bestuderen, door zware ascese te beoefenen, door vrijgevig te zijn of door offers te brengen. Het is niet door deze methoden dat men Mij kan zien zoals Ik ben.

Betekenisverklaring

Kṛṣṇa verscheen eerst in een vierarmige gedaante aan Zijn ouders Vasudeva en Devakī; daarna veranderde Hij Zichzelf in de tweearmige gedaante. Dit mysterie is bijzonder moeilijk te begrijpen voor atheïsten en voor degenen die geen devotionele dienst verrichten. Geleerden die de Vedische literatuur alleen maar met behulp van grammaticale kennis of academische kwalificaties hebben bestudeerd, kunnen Kṛṣṇa onmogelijk begrijpen. Personen die officiële tempelbezoeken afleggen om Hem te aanbidden, kunnen Hem evenmin begrijpen. Ze leggen hun bezoek af, maar kunnen Kṛṣṇa niet begrijpen zoals Hij is. Kṛṣṇa kan alleen begrepen worden door het pad van devotionele dienst, zoals in het volgende vers door Kṛṣṇa Zelf zal worden uitgelegd.

Tekst

bhaktyā tv ananyayā śakya
aham evaṁ-vidho ’rjuna
jñātuṁ draṣṭuṁ ca tattvena
praveṣṭuṁ ca paran-tapa

Synoniemen

bhaktyā — door devotionele dienst; tu — maar; ananyayā — zonder vermengd te zijn met resultaatgerichte activiteiten of speculatieve kennis; śakyaḥ — mogelijk; aham — Ik; evam-vidhaḥ — zo; arjuna — o Arjuna; jñātum — kennen; draṣṭum — zien; ca — en; tattvena — werkelijk; praveṣṭum — binnen gaan in; ca — ook; parantapa — o bedwinger van de vijand.

Vertaling

Mijn dierbare Arjuna, alleen door onverdeelde devotionele dienst kan Ik worden gekend zoals Ik ben, zoals Ik hier voor je sta, en kan Ik rechtstreeks worden gezien. Alleen op deze manier kun je doordringen in de mysteries van het begrijpen van Mij.

Betekenisverklaring

Kṛṣṇa kan alleen begrepen worden door het proces van onverdeelde devotionele dienst. Hij legt dat in dit vers uitdrukkelijk uit, zodat ongeautoriseerde commentatoren die de Bhagavad-gītā proberen te begrijpen door middel van het proces van speculatie, zullen inzien dat ze gewoon hun tijd verspillen. Niemand kan Kṛṣṇa begrijpen of bevatten hoe Hij in een vierarmige gedaante uit ouders voortkwam en Zich onmiddellijk in een tweearmige gedaante veranderde. Al deze dingen zijn zeer moeilijk te begrijpen door de Veda’s te bestuderen of door filosofische speculatie. Daarom wordt hier duidelijk gesteld dat niemand Hem kan zien of kan doordringen in het begrijpen van deze zaken. Maar zeer gevorderde studenten van de Vedische literatuur kunnen daaruit op zoveel manieren over Hem leren. Er zijn zoveel regels en bepalingen en als iemand Kṛṣṇa werkelijk wil begrijpen, dan moet hij de regulerende principes volgen die in de gezaghebbende heilige teksten worden beschreven. Men kan volgens die principes ascese beoefenen. Bijvoorbeeld, om strenge ascese te beoefenen zou men kunnen vasten op Janmāṣṭamī, de dag waarop Kṛṣṇa verscheen, en op de twee dagen van Ekādaśī (de elfde dag na nieuwemaan en de elfde dag na vollemaan).

Wat vrijgevigheid betreft, het is duidelijk dat men vrijgevig moet zijn tegenover toegewijden van Kṛṣṇa, die devotionele dienst aan Hem verrichten om de filosofie van Kṛṣṇa of Kṛṣṇa-bewustzijn over de hele wereld te verspreiden. Kṛṣṇa-bewustzijn is een zegen voor de mensheid. Heer Caitanya werd door Rūpa Gosvāmī bewonderd als de meest vrijgevige en meest liefdadige persoon, omdat Hij liefde voor Kṛṣṇa — die zo moeilijk te krijgen is — op zo’n openlijke en overvloedige manier verspreidde. Als iemand dus een bepaald gedeelte van zijn geld afstaat aan personen die bezig zijn het Kṛṣṇa-bewustzijn te verspreiden, dan is die liefdadigheid, die gegeven wordt om het Kṛṣṇa-bewustzijn te verspreiden, de grootste liefdadigheid ter wereld.

Wie de Heer volgens de regels in de tempel aanbidt (in de tempels in India is er altijd wel een beeldgedaante, normaal gezien van Viṣṇu of Kṛṣṇa), dan is dat een kans om vooruitgang te maken door het aanbidden van en respect betuigen aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Voor beginners in devotionele dienst aan de Heer is tempelverering essentieel; dit wordt bevestigd in de Vedische literatuur (Śvetāśvatara Upaniṣad 6.23):

yasya deve parā bhaktir
yathā deve tathā gurau
tasyaite kathitā hy arthāḥ
prakāśante mahātmanaḥ

Wie onwankelbare devotie heeft voor de Allerhoogste Heer en begeleid wordt door de spiritueel leraar in wie zijn vertrouwen net zo vast is, kan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods door openbaring zien. Kṛṣṇa kan niet gekend worden door mentale speculatie. Voor wie zich niet persoonlijk laat trainen onder begeleiding van een bonafide spiritueel leraar, is het onmogelijk om zelfs maar een begin te maken met het begrijpen van Kṛṣṇa. Het woord ‘tu’ wordt hier voornamelijk gebruikt om aan te geven dat er geen enkel ander proces is dat kan worden gevolgd, dat kan worden aangeraden of dat succesvol kan zijn om tot een begrip van Kṛṣṇa te komen.

De persoonlijke gedaanten van Kṛṣṇa, de tweearmige en de vierarmige gedaante, zijn volkomen verschillend van de tijdelijke kosmische gedaante die aan Arjuna getoond werd. De vierarmige Nārāyaṇa-gedaante en de tweearmige gedaante van Kṛṣṇa zijn eeuwig en transcendentaal, terwijl de kosmische gedaante die Arjuna zag, tijdelijk is. Het woord ‘su-durdarśam’, dat ‘moeilijk te zien’ betekent, suggereert juist dat niemand die kosmische gedaante eerder had gezien. Het suggereert ook dat er geen noodzaak bestond om haar aan de toegewijden te tonen. Kṛṣṇa toonde deze gedaante op verzoek van Arjuna, zodat mensen in de toekomst, op een moment waarop iemand zou beweren een incarnatie van God te zijn, zouden kunnen vragen of ze de kosmische gedaante mogen zien.

Het woord ‘na’, dat in het vorige vers herhaaldelijk werd gebruikt, geeft aan dat men niet al te trots moet zijn op prestaties als een academische opleiding in Vedische literatuur. Men moet zich toeleggen op devotionele dienst aan Kṛṣṇa; alleen dan kan men proberen commentaren op de Bhagavad-gītā te schrijven.

Kṛṣṇa verandert van de kosmische gedaante naar de vierarmige Nārāyaṇa-gedaante en vervolgens naar Zijn eigen natuurlijke gedaante met twee armen. Dit geeft aan dat de vierarmige gedaante en de andere gedaanten die in de Vedische literatuur vermeld staan, allemaal emanaties zijn van de oorspronkelijke tweearmige Kṛṣṇa; Hij is de oorsprong van alle emanaties. Kṛṣṇa onderscheidt Zich zelfs van deze gedaanten, om maar te zwijgen van het onpersoonlijke godsbeeld. Wat betreft de vierarmige gedaanten van Kṛṣṇa wordt duidelijk verklaard dat zelfs de evenwaardigste vierarmige gedaante van Kṛṣṇa (bekend als Mahā-Viṣṇu, die op de kosmische oceaan ligt en uit wie ontelbare universa voortkomen wanneer Hij uitademt) een expansie van de Allerhoogste Heer is. Zo wordt in de Brahma-saṁhitā (5.48) gezegd:

yasyaika-niśvasita-kālam athāvalambya
jīvanti loma-vila-jā jagad-aṇḍa-nāthāḥ
viṣṇur mahān sa iha yasya kalā-viśeṣo
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi

‘Mahā-Viṣṇu, in wie alle ontelbare universa binnengaan en uit wie ze eenvoudigweg door Zijn uitademing weer tevoorschijn komen, is een volkomen expansie van Kṛṣṇa. Ik vereer daarom Govinda, Kṛṣṇa, de oorzaak van alle oorzaken.’ De conclusie is dat men de persoonlijke gedaante van Kṛṣṇa moet vereren als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die eeuwig vol gelukzaligheid en kennis is. Hij is de oorsprong van alle gedaanten van Viṣṇu, Hij is de oorsprong van alle soorten incarnaties en Hij is de oorspronkelijke Allerhoogste Persoonlijkheid; dit wordt bevestigd in de Bhagavad-gītā.

In de Vedische literatuur (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 1) is de volgende uitspraak te vinden:

sac-cid-ānanda-rūpāya
kṛṣṇāyākliṣṭa-kāriṇe
namo vedānta-vedyāya
gurave buddhi-sākṣiṇe

‘Ik breng mijn eerbiedige eerbetuigingen aan Kṛṣṇa, die een transcendentale ge-daante van gelukzaligheid, eeuwigheid en kennis heeft. Ik breng mijn eerbetuigingen aan Hem, want Hem begrijpen betekent de Veda’s begrijpen; Hij is daarom de Allerhoogste spiritueel leraar.’ Dan wordt er gezegd: kṛṣṇo vai paramaṁ daivatam — ‘Kṛṣṇa is de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.’ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 3) Eko vaśī sarva-gaḥ kṛṣṇa īḍyaḥ: ‘Die ene Kṛṣṇa is de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en Hij is vererenswaardig.’ Eko ’pi san bahudhā yo ’vabhāti: ‘Kṛṣṇa is īīn, maar Hij is gemanifesteerd in oneindig veel gedaanten en geëxpandeerde incarnaties.’ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 21)

In de Brahma-saṁhitā (5.1) staat:

īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ
sac-cid-ānanda-vigrahaḥ
anādir ādir govindaḥ
sarva-kāraṇa-kāraṇam

‘De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is Kṛṣṇa, die een lichaam van eeuwigheid, kennis en gelukzaligheid heeft. Hij heeft geen begin, want Hij is het begin van alles. Hij is de oorzaak van alle oorzaken.’

En ergens anders wordt gezegd: yatrāvatīrṇaṁ kṛṣṇākhyaṁ paraṁ brahma narākṛti — ‘De Allerhoogste Absolute Waarheid is een persoon, Zijn naam is Kṛṣṇa en soms daalt Hij neer op deze aarde.’ Zo vinden we in het Śrīmad-Bhāgavatam ook een beschrijving van allerlei soorten incarnaties van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en in deze lijst komt de naam Kṛṣṇa ook voor. Maar vervolgens wordt gezegd dat deze Kṛṣṇa geen incarnatie van God is, maar dat Hij de oorspronkelijke Allerhoogste Persoonlijkheid Gods Zelf is (ete cāṁśa-kalāḥ puṁsaḥ kṛṣṇas tu bhagavān svayam).

Zo zegt de Heer in de Bhagavad-gītā ook: mattaḥ parataraṁ nānyat — ‘Er bestaat niets wat hoger is dan Mijn gedaante als de Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa.’ Ergens anders in de Bhagavad-gītā zegt Hij ook: aham ādir hi devānām — ‘Ik ben de oorsprong van alle halfgoden.’ En nadat Arjuna de Bhagavad-gītā van Kṛṣṇa begrepen heeft, bevestigt Arjuna dit met de volgende woorden: paraṁ brahma paraṁ dhāma pavitram-paramaṁ bhavān — ‘Ik begrijp nu volledig dat Jij de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, de Absolute Waarheid, bent en dat Jij de toevlucht bent van alles.’ De kosmische gedaante die Kṛṣṇa aan Arjuna toonde, is daarom niet de oorspronkelijke gedaante van God; de oorspronkelijke gedaante is die van Kṛṣṇa. De kosmische gedaante met haar duizenden en nog eens duizenden hoofden en handen is alleen gemanifesteerd om de aandacht te trekken van degenen die geen liefde voor God hebben; het is niet de oorspronkelijke gedaante van God.

Voor zuivere toegewijden, die de Heer liefhebben in verschillende transcendentale relaties, is de kosmische gedaante niet aantrekkelijk. In Zijn oorspronkelijke gedaante als Kṛṣṇa heeft de Allerhoogste God uitwisselingen van liefde met Zijn toegewijden. Voor Arjuna, die een hechte relatie met Kṛṣṇa had als vriend, was deze gedaante van de kosmische manifestatie daarom niet aangenaam; integendeel, de gedaante was angstaanjagend. Arjuna, die een voortdurende metgezel van Kṛṣṇa was, moet wel transcendentale ogen hebben gehad; hij was geen gewoon mens en werd daarom niet betoverd door de kosmische gedaante. Die kosmische gedaante mag dan wonderbaarlijk zijn voor personen die zich bezighouden met zichzelf te verheffen door middel van resultaatgerichte activiteiten, maar voor personen die devotionele dienst verrichten is de tweearmige gedaante van Kṛṣṇa het meest geliefd.

Tekst

mat-karma-kṛn mat-paramo
mad-bhaktaḥ saṅga-varjitaḥ
nirvairaḥ sarva-bhūteṣu
yaḥ sa mām eti pāṇḍava

Synoniemen

mat-karma-kṛt — Mijn werk verrichtend; mat-paramaḥ — Mij als de Allerhoogste beschouwend; mat-bhaktaḥ — bezig met Mijn devotionele dienst; saṅga-varjitaḥ — bevrijd van alle onzuiverheden van resultaatgerichte activiteiten en speculatieve kennis; nirvairaḥ — zonder vijanden; sarva-bhūteṣu — onder alle levende wezens; yaḥ — iemand die; saḥ — hij; mām — tot Mij; eti — komt; pāṇḍava — o zoon van Pāṇḍu.

Vertaling

Beste Arjuna, degene die Mij zuivere devotionele dienst bewijst, die vrij is van de onzuiverheden van resultaatgerichte activiteiten en speculatieve kennis, die voor Mij werkt, die Mij het hoogste doel van zijn leven maakt en die vriendelijk is voor alle levende wezens, die zal zeker tot Mij komen.

Betekenisverklaring

Iedereen die de allerhoogste van alle Persoonlijkheden Gods wil benaderen op de Kṛṣṇaloka-planeet in de spirituele hemel en die op een vertrouwelijke manier verbonden wil zijn met de Allerhoogste Persoonlijkheid, Kṛṣṇa, moet zich aan deze formule houden, die door de Allerhoogste Zelf gegeven is. Dit vers wordt daarom als de essentie van de Bhagavad-gītā beschouwd. De Bhagavad-gītā is een boek dat gericht is tot geconditioneerde zielen, die binnen de materiële wereld actief zijn met als doel de baas te spelen over de natuur en die het werkelijke, spirituele leven niet begrijpen. De Bhagavad-gītā is ervoor bedoeld om te laten zien hoe men zijn spirituele bestaan en zijn relatie met de allerhoogste spirituele persoonlijkheid kan begrijpen en om onderricht te geven over hoe men terug kan gaan naar huis, terug naar God. Dit is het vers dat duidelijk uitleg geeft over het proces waardoor men succes kan behalen in zijn spirituele activiteit, namelijk devotionele dienst.

Wat werk betreft, men moet zijn energie volledig op Kṛṣṇa-bewuste activiteiten richten. Zo wordt in de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.255) gezegd:

anāsaktasya viṣayān
yathārham upayuñjataḥ
nirbandhaḥ kṛṣṇa-sambandhe
yuktaṁ vairāgyam ucyate

Niemand zou ander werk moeten doen dan dat wat in verband staat met Kṛṣṇa; dat wordt kṛṣṇa-karma genoemd. Iemand mag dan bezig zijn met verschillende activiteiten, maar hij moet niet gehecht zijn aan het resultaat van dat werk; het resultaat moet volledig aan Kṛṣṇa worden gewijd. Iemand kan bijvoorbeeld zakendoen, maar om die activiteit om te zetten in Kṛṣṇa-bewustzijn, moet hij zakendoen voor Kṛṣṇa. Als Kṛṣṇa de eigenaar is van de zaak, dan moet Kṛṣṇa van de winst genieten. Wanneer een zakenman duizenden en duizenden euro’s heeft en hij het aan Kṛṣṇa hoort te offeren, dan kan hij dat doen. Dat is werken voor Kṛṣṇa.

In plaats van grote gebouwen neer te zetten voor eigen zinsbevrediging, kan men een mooie tempel voor Kṛṣṇa bouwen en kan men er een Beeldgedaante van Kṛṣṇa op het altaar plaatsen en ervoor zorgen dat de Beeldgedaante verzorgd wordt volgens gezaghebbende boeken over devotionele dienst. Dat is ook kṛṣṇa-karma. Men moet niet gehecht zijn aan het resultaat van zijn werk, maar het resultaat moet aan Kṛṣṇa geofferd worden en men moet de overblijfselen van de offergaven aan Kṛṣṇa als prasāda aanvaarden. Wanneer men een zeer groot gebouw voor Kṛṣṇa bouwt en er Beeldgedaanten van Kṛṣṇa op het altaar plaatst, is het niet verboden om ook in dat gebouw te wonen, maar het moet duidelijk zijn dat Kṛṣṇa de eigenaar van het gebouw is. Dat wordt Kṛṣṇa-bewustzijn genoemd. Maar wie niet in staat is een tempel te bouwen voor Kṛṣṇa, kan zich nuttig maken door de tempel van Kṛṣṇa schoon te houden; dat is ook kṛṣṇa-karma.

Men kan een tuin aanleggen en cultiveren. Iedereen die land heeft — in India heeft iedere arme man ten minste een bepaalde oppervlakte land — kan dat gebruiken om bloemen te kweken om die aan Hem te offeren. Men kan tulasī-planten zaaien, omdat tulasī-blaadjes zeer belangrijk zijn en omdat Kṛṣṇa dit in de Bhagavad-gītā heeft aangeraden. Patraṁ puṣpaṁ phalaṁ toyam. Kṛṣṇa verlangt dat men Hem een blad of een bloem of fruit of een beetje water offert — door zulke offergaven is Hij tevreden. Met een blad wordt speciaal een tulasī-blad bedoeld. Men kan dus tulasī zaaien en de planten water geven. Op die manier kan zelfs de armste persoon Kṛṣṇa dienen. Dit zijn enkele voorbeelden van hoe men voor Kṛṣṇa kan werken.

Het woord ‘mat-paramaḥ’ heeft betrekking op iemand die het gezelschap van Kṛṣṇa in Zijn allerhoogste verblijfplaats als de hoogste perfectie van het leven beschouwt. Zo iemand verlangt er niet naar om verheven te worden naar de hogere, hemelse planeten zoals de maan, de zon of zelfs Brahmāloka, de hoogste planeet van dit universum. Hij voelt zich daardoor niet aangetrokken; hij voelt zich alleen aangetrokken tot de spirituele hemel en wil alleen daar naar worden overgebracht. En in de spirituele hemel is hij zelfs niet tevreden met het opgaan in de stralende gloed van de brahmajyoti, want hij wil binnengaan in de hoogste spirituele planeet, namelijk Kṛṣṇaloka, Goloka Vṛndāvana. Hij heeft alle kennis over die planeet en daarom is hij niet meer geïnteresseerd in welke andere planeet dan ook.

Met het woord ‘mad-bhaktaḥ’ wordt aangegeven dat zo iemand volledig opgaat in devotionele dienst, vooral in de negen devotionele activiteiten: horen, chanten, zich herinneren, vereren, het dienen van de lotusvoeten van de Heer, gebeden opzeggen, de opdrachten van de Heer uitvoeren, vriendschap met Hem sluiten en alles aan Hem overgeven. Men kan met alle negen methoden bezig zijn of met acht of zeven of zelfs maar met īīn, en dat zal iemand ongetwijfeld perfect maken.

De term saṅga-varjitaḥ is zeer belangrijk. Men moet zich losmaken van personen die tegen Kṛṣṇa zijn. Niet alleen de atheïsten zijn tegen Kṛṣṇa, maar ook degenen die aangetrokken worden door resultaatgerichte activiteiten en mentale speculatie. In de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.1.11) wordt de zuivere vorm van devotionele dienst als volgt beschreven:

anyābhilāṣitā-śūnyaṁ
jñāna-karmādy-anāvṛtam
ānukūlyena kṛṣṇānu-
śīlanaṁ bhaktir uttamā

In dit vers verklaart Rūpa Gosvāmī duidelijk dat wie onvermengde devotionele dienst wil verrichten, vrij moet zijn van alle vormen van materiële onzuiverheid. Hij moet vrij zijn van het gezelschap van personen die verslaafd zijn aan resultaatgerichte activiteiten en mentale speculatie. Wie vrij is van zulk ongewenst gezelschap en van de onzuiverheid van materiële verlangens, cultiveert op een gunstige manier kennis over Kṛṣṇa; dat wordt zuivere devotionele dienst genoemd.

Ānukūlyasya saṅkalpaḥ prātikūlyasya varjanam (Hari-bhakti-vilāsa 11.676). Men moet op een positieve manier aan Kṛṣṇa denken en actief voor Hem zijn, niet op een negatieve manier. Kaṁsa was een vijand van Kṛṣṇa. Vanaf de geboorte van Kṛṣṇa had Kaṁsa zoveel plannen gesmeed om Hem te doden en omdat Kaṁsa nooit succes had, dacht hij altijd aan Kṛṣṇa. Terwijl hij aan het werk was, tijdens het eten en slapen was hij dus in ieder opzicht voortdurend Kṛṣṇa-bewust, maar dat Kṛṣṇa-bewustzijn was geen positief Kṛṣṇa-bewustzijn en daarom werd hij, hoewel hij vierentwintig uur per dag voortdurend aan Kṛṣṇa dacht, toch als een demon gezien en werd hij uiteindelijk door Kṛṣṇa gedood. Natuurlijk krijgt iedereen die door Kṛṣṇa gedood wordt onmiddellijk verlossing, maar dat is niet het doel van een zuivere toegewijde. De zuivere toegewijde wil niet eens verlossing. Hij wil zelfs niet overgebracht worden naar de hoogste planeet, Goloka Vṛndāvana. Kṛṣṇa dienen is zijn enige doel, waar hij ook is.

Een toegewijde van Kṛṣṇa is vriendelijk voor iedereen. Daarom wordt hier gezegd dat hij geen vijanden heeft (nirvairaḥ). Hoe komt dat? Een toegewijde die verankerd is in Kṛṣṇa-bewustzijn weet dat alleen devotionele dienst aan Kṛṣṇa voor iedereen de oplossing is voor de problemen van het leven. Hij heeft dit zelf ervaren en daarom wil hij dit stelsel — Kṛṣṇa-bewustzijn — in de menselijke samenleving invoeren.

Er zijn in de geschiedenis veel voorbeelden te vinden van toegewijden van de Heer die hun leven hebben gewaagd om godsbewustzijn te verspreiden. Het bekende voorbeeld is Heer Jezus Christus. Hij werd door niet-toegewijden gekruisigd, maar offerde zijn leven op om het godsbewustzijn te verspreiden. Maar het zou natuurlijk oppervlakkig zijn te denken dat hij gedood werd.

Ook in India zijn er vele voorbeelden, zoals Ṭhākura Haridāsa en Prahlāda Mahārāja. Waarom namen ze dit risico? Omdat ze het Kṛṣṇa-bewustzijn wilden verspreiden, en dat is moeilijk. Een Kṛṣṇa-bewust persoon weet dat de oorzaak van iemands lijden het vergeten van zijn eeuwige relatie met Kṛṣṇa is. De grootste weldaad die men de menselijke samenleving daarom kan bewijzen, is zijn medemens bevrijden van alle materiële problemen door hem te onderwijzen over Kṛṣṇa. Op die manier is een zuivere toegewijde bezig met devotionele dienst aan de Heer en zo is de Heer, via de zuivere toegewijde, zelfs voor gewone mensen zeer genadig. We kunnen ons nu voorstellen hoe genadig Kṛṣṇa is voor degenen die dienst aan Hem verrichten en alles voor Hem riskeren. Het staat daarom vast dat zulke personen na het verlaten van hun lichaam de allerhoogste planeet zullen bereiken.

Om dit hoofdstuk samen te vatten: Kṛṣṇa toonde Zijn kosmische gedaante, die een tijdelijke manifestatie is, en ook de gedaante van de tijd, die alles verslindt, en Hij toonde zelfs de vierarmige gedaante van Viṣṇu. Kṛṣṇa is dus de oorsprong van al deze gedaanten. Kṛṣṇa is niet een gedaante van de oorspronkelijke viśva-rūpa of van Viṣṇu. Kṛṣṇa is de oorsprong van alle gedaanten. Er zijn honderden en duizenden Viṣṇu’s, maar voor een toegewijde is geen enkele gedaante van Kṛṣṇa zo belangrijk als de oorspronkelijke gedaante van de twee-armige Śyāmasundara. In de Brahma-saṁhitā staat dat zij die met liefde en devotie gehecht zijn aan de gedaante van Kṛṣṇa als Śyāmasundara, Hem altijd kunnen zien in het hart en dat ze niets anders kunnen zien. De betekenis van dit elfde hoofdstuk is daarom dat men moet begrijpen dat de gedaante van Kṛṣṇa de allerhoogste en meest essentiële is.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het elfde hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘De kosmische gedaante’.