Skip to main content

Hoofdstuk 6: Uiteindelijke kennis

Puṣṭa Kṛṣṇa: Śrīla Prabhupāda, dit is de volgende vraag: ‘In Kali-yuga, het huidige tijdperk van onenigheid en schijnheiligheid, wordt bhakti (devotionele dienst aan de Heer) beschreven als het geschiktste en eenvoudigste van alle paden voor godsrealisatie. Maar hoe komt het dat de ve-dānta-filosofie, waarbij het accent ligt op jñāna (het cultiveren van kennis), door belangrijke geleerden als de beste wordt beschreven?’

Śrīla Prabhupāda: De zogenaamde vedantisten, de māyā-vādī’s (impersonalisten) bluffen. Ze weten niet wat vedānta-filosofie is. Maar mensen willen graag misleid worden en de bluffers maken daar gebruik van. De twee woorden die samen het woord Vedānta vormen, zijn ‘veda’ en ‘anta’. ‘Veda’ betekent kennis en ‘anta’ betekent doel of resultaat. Vedānta betekent dus ‘het resultaat van alle kennis of veda.’ Heer Kṛṣṇa zegt zelf in de Bhagavad-gītā (15.15): vedaiś ca sarvair aham eva vedyaḥ — ‘De bedoeling van de Veda’s is dat men Mij leert kennen.’ Het hele Vedānta-sūtra is dus een beschrijving van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

De eerste stelling van het Vedānta-sūtra is: athāto brahma- jijñāsā — ‘Nu we de menselijke levensvorm bereikt hebben, moeten we onderzoek doen naar Brahman, de Ab-solute Waarheid.’ Vervolgens wordt Brahman in een notendop beschreven: janmādy asya yataḥ (Bhāg. 1.1.1) — ‘Brahman is de oorsprong van alles.’ En in de Bhagavad-gītā zegt Kṛṣṇa: ahaṁ sarvasya prabhavaḥ (Bg. 10.8) — ‘Ik ben de oorsprong van alles.’ In feite beschrijft het Vedānta-sūtra dus opnieuw Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

Omdat Śrīla Vyāsadeva wist dat de mensen in dit Kali-yuga door gebrek aan scholing niet in staat zouden zijn het Vedānta-sūtra goed te bestuderen, schreef hij er persoonlijk een commentaar op. Dat commentaar is het Śrī-mad-Bhāgavatam.Bhāṣyaṁ brahmā-sūtrānām: het Śrīmad-Bhāgavatam is het ware commentaar op het Vedānta-sūtra, dat geschreven is door de auteur van het Vedānta-sūtra zelf. Het Vedānta-sūtra werd geschreven door Vyāsadeva, en on-der leiding van Nārada, zijn spiritueel leraar, schreef Vyāsadeva er een commentaar op: het Śrīmad-Bhāgavatam.

Het Śrīmad-Bhāgavatam begint met hetzelfde aforisme als het Vedānta-sūtra (1.1.2): janmādy asya yataḥ (Bhāg. 1.1.1) en vervolgt met de woorden: anvayād itarataś cārtheṣv abhijñaḥ svarāṭ. In feite wordt het Vedānta-sūtra dus door haar eigen auteur in het Śrīmad-Bhāgavatam uitgelegd.

Maar de ellendige en dwaze māyāvādī’s doen alsof ze vedantisten zijn zonder het Vedānta-sūtra te begrijpen en zonder het natuurlijke commentaar, het Śrīmad-Bhāgavatam, te hebben gelezen. Dat betekent dat ze mensen misleiden. En omdat mensen niet onderlegd zijn, aanvaarden ze deze ellendige dwazen als vedantisten. De māyāvādī-vedantisten zijn in werkelijkheid niet meer dan bluffers. Ze zijn geen vedantisten. Ze weten helemaal niets van het Vedānta-sūtra. Dat is het probleem. In feite is wat er in het Śrīmad-Bhāgavatam staat werkelijke vedānta-filosofie.

Als we het Śrīmad-Bhāgavatam dus aanvaarden als de ware uitleg van het Vedānta-sūtra, dan zullen we de Veda’s, het einddoel van alle kennis, leren kennen. En als we ons heil zoeken bij de māyāvādī-vedantisten, de bluffers, die ons misleiden, dan zullen we de vedānta-filosofie niet kunnen begrijpen. Mensen weten helemaal niets en het gevolg is dat ze door iedereen overbluft en bedrogen kunnen worden. Daarom zouden ze nu van deze gemeenschap voor Kṛṣṇa-bewustzijn moeten leren wat vedānta-filosofie is en wat de uitleg van het Vedānta-sūtra is. Op die manier zullen ze er baat bij hebben.

Als we het Śrīmad-Bhāgavatam aanvaarden als de ware commentaar op het Vedānta-sūtra, dan zullen we zien we dat er in het Śrīmad-Bhāgavatam wordt gezegd: kaler doṣa-nidhe rājann asti hy eko mahān guṇaḥ — ‘In dit Kali-yuga, dat een oceaan van onvolkomenheden is, is er maar één zegening, één kans.’ Wat is dat? Kīrtanād eva kṛṣṇasya mukta-saṅgaḥ paraṁ vrajet (Bhāg. 12.3.51): ‘Men kan verlost worden door gewoon de Hare Kṛṣṇa-mantra te chanten.’ Dat is ware vedānta-filosofie. En deze verlossing door het chanten van Hare Kṛṣṇa vindt daadwerkelijk plaats. Maar mensen willen misleid worden. Er zijn zo veel bluffers om hen te bedriegen. Wat kunnen we doen? Vyāsadeva heeft de volmaakte uitleg van het Vedānta-sūtra al gegeven — het Śrīmad-Bhāgavatam. Laat mensen daarom het Śrīmad-Bhāgavatam lezen, dan zullen ze begrijpen wat vedānta-filosofie is.

Puṣṭa Kṛṣṇa: Is de conclusie van het Vedānta-sūtra en die van het Śrīmad-Bhāgavatam dan dezelfde: bhakti?

Śrīla Prabhupāda: Ja. Zoek dit vers eens op: kāmasya nendriya-prītir...

Puṣṭa Kṛṣṇa:

kāmasya nendriya-prītir
lābho jīveta yāvatā
jīvasya tattva-jijñāsā
nārtho yaś ceha karmabhiḥ

‘Men moet zijn levensverlangen niet naar zinsbevrediging laten uitgaan. Men moet alleen een gezond bestaan of levensbehoud verlangen, omdat het ontdekken van de Absolute Waarheid het doel van het mensenleven is. Dat en niets anders zou het doel van ieders doen en laten moeten zijn.’ (Bhāg. 1.2.10)

Śrīla Prabhupāda: Ja. Dit vers uit het Śrīmad-Bhāgavatam vloeit rechtstreeks voort uit het Vedānta-sūtra (1.1.1): athāto brahmā jijñāsā — ‘Nu is het tijd om onderzoek te doen naar de Absolute Waarheid.’ Hier wordt hetzelfde uitgelegd: ‘Raak niet verstrikt in tijdelijke lichamelijke levensbehoef-ten of zinsbevrediging. Je moet onderzoek doen naar de Absolute Waarheid.’ Het volgende vers van het Śrīmad-Bhāgavatam (Bhāg. 1.2.11) zegt: vadanti tat tattva-vidas tattvaṁ yaj jñānam advayam — ‘Zij die de Absolute Waarheid kennen, beschrijven Hem als volgt...’ ‘Tattva’ betekent ‘waarheid’. De waarheid wordt uiteengezet door de tattva-vit, iemand die de waarheid kent. Hoe? Brahmeti paramātmeti bhagavān iti śabdyate:‘De Absolute Waarheid wordt uitgelegd als Brahman, de alomtegenwoordige spirituele lichtgloed; als de gelokaliseerde Superziel; of als Bhagavān, de Allerhoogste Heer. Dit begrijpen is wat het Vedānta-sūtra bedoelt met athāto brahmā jijñāsā — ‘Nu hoort men meer te weten te komen over de Absolute Waarheid — wat Brah-man, wat Paramātmā en wat Bhagavān is. Op deze manier moet men vooruitgang maken met zijn spirituele bewustzijn.’

De māyāvādī-vedantisten volgen de impersonalistische commentaar van Śaṅkarācārya, de Śārīraka-bhāṣya. Maar er zijn andere commentaren op het Vedānta-sūtra. Naast het Śrīmad-Bhāgavatam, de natuurlijke commentaar door de auteur van het Vedānta-sūtra zelf, zijn er de Vedānta-bhāṣya’s geschreven door vaiṣṇava-ācārya’s zoals Rama-nujācārya, Madhvācārya, Viṣṇu Svāmī en Baladeva Vidyā-bhūṣana. Jammer genoeg hebben de māyāvādī-vedantisten er geen behoefte aan om deze Vedānta-bhāṣya’s die geschreven zijn door vaiṣṇava’s te lezen. Ze lezen alleen maar de Śārīraka-bhāṣya en noemen zichzelf vedantisten.

Puṣṭa Kṛṣṇa: Waarom lezen de māyāvādī-vedantisten slechts één commentaar op de Vedānta? Wat is daar de reden voor?

Śrīla Prabhupāda: De reden is dat ze iets willen lezen wat hun illusie bevestigt dat ze God zijn.

De māyāvādī-vedantisten zijn bedriegers. Stel dat ik iets beweer. Als het een misvatting is, dan zijn er anderen die iets kunnen zeggen om die misvatting teniet te doen. Om een voorbeeld te geven. In een rechtbank zijn twee advocaten. De ene advocaat spreekt over één aspect van de wet en de andere spreekt over een ander aspect. Als de juryleden alleen maar naar de ene partij luisteren, hoe kunnen ze dan een goed oordeel vellen? Op dezelfde manier lezen de vedantisten uitsluitend de Śārīraka-bhāṣya. Ze lezen geen andere bhāṣya’s, zoals het Śrīmad-Bhāgavatam, dat de natuurlijke commentaar is. En zo bedriegen ze de mensen.

Het Vedānta-sūtra zegt (zie Bhāg. 1.1.1): janmādy asya yataḥ — ‘De Absolute Waarheid is dat waaruit alles voortkomt.’ Dit vereist echter wat uitleg. Iemand zou kunnen vragen: ‘Is de Absolute Waarheid persoonlijk of onpersoonlijk?’ Daarom zegt Kṛṣṇa duidelijk in de Bhagavad-gītā (10.8): ahaṁ sarvasya prabhavo mattaḥ sarvaṁ pravartate — ‘Ik ben de oorsprong van alles; alles komt voort uit Mij.’ Waarom aanvaarden jullie māyāvādī-vedantisten dat niet? Waarom blijven jullie steken op het punt dat de Absolute Waarheid dat is waaruit alles voortkomt? Als Kṛṣṇa, de Absolute Waarheid, voor jullie verschijnt en zegt: ‘Ik ben de bron van alles; alles komt voort uit Mij.’ Waarom aanvaarden jullie Kṛṣṇa dan niet als de Absolute Waarheid? Waarom aanvaarden jullie alleen de impersonalistische visie waarin de Absolute Waarheid geen gedaante heeft? Hier spreekt de Absolute Waarheid — een persoon. Waarom aanvaarden jullie dat niet?

Maar als mensen bedrogen willen worden, wie kan ze dan weerhouden? In de Bhagavad-gītā (15.15) zegt Kṛṣṇa verder: vedānta-kṛd...eva cāham — ‘Ik ben de samensteller van de Vedānta.’ Waarom vragen deze dwazen zich niet af wie de samensteller van de Vedānta is? Vyāsadeva is de incarnatie van Kṛṣṇa. Hij heeft de Vedānta samengesteld. Waarom vragen deze dwazen zich niet af wie de oorspronkelijke vedantist is, namelijk Kṛṣṇa? In plaats daarvan benaderen ze een māyāvādī. Hoe zullen ze dan ooit de Vedānta kunnen begrijpen?

Stel dat ik een boek heb geschreven. Als je iets van de inhoud niet begrijpt, dan moet je rechtstreeks naar mij komen voor uitleg. Dat is verstandig. Waarom zou je naar een dwaas gaan die helemaal niets met mijn boek te maken heeft? Op dezelfde manier mag een māyāvādī dan beweren dat hij een vedantist is, maar waarom zou ik naar een dwaas gaan in plaats van naar de werkelijke samensteller van het Vedānta-sūtra?

Zij die de māyāvādī-vedantisten benaderen voor kennis zijn ook dwazen. Ze laten zich gewillig bedriegen. De māyāvādī-vedantisten en hun volgelingen moeten eerst de conclusies van de Bhagavad-gītā en het Śrīmad-Bhāgavatam aanvaarden, dan zullen ze in staat zijn het Vedānta-sūtra te begrijpen, dan zullen ze ware vedantisten zijn. Anders blijven het bedriegers. Als je naar een bedrieger gaat, word je bedrogen en dat is jouw zaak.

Puṣṭa Kṛṣṇa: Śrīla Prabhupāda, zegt u nu dat de māyāvādī’s helemaal geen kennis hebben?

Śrīla Prabhupāda: Nogmaals, ‘vedānta’ betekent ‘de uiteindelijke kennis’. Maar wat is die kennis? Kṛṣṇa legt uit in de Bhagavad-gītā (7.19): bahūnāṁ janmanām ante jñānavān māṁ prapadyate — ‘Na vele malen geboren en gestorven te zijn, geeft degene die werkelijk kennis bezit zich aan Mij over.’ Zonder overgave aan Kṛṣṇa is er dus geen jñāna, geen kennis.

Daarom zijn alle māyāvādī-vedantisten dwaas. Ze hebben helemaal geen kennis. Het onderwerp van de uiteindelijke kennis, vedānta, is Kṛṣṇa, God. Als iemand dus niet weet wie God is, wie Kṛṣṇa is, en zich niet aan Hem overgeeft, hoe kan er dan sprake zijn van kennis? Als een dwaas beweert dat hij een man van kennis is, wat kunnen we daar dan aan doen?

In de Bhagavad-gītā (7.19) geeft Kṛṣṇa verdere uitleg: vāsudevaḥ sarvam iti sa mahātmā su-durlabhaḥ — ‘Wanneer iemand beseft dat Vāsudeva, Kṛṣṇa, alles is, dan is dat ken-nis. Maar zo’n mahātmā is uiterst zeldzaam.’ Voordat iemand dit beseft, heeft hij geen kennis. Zijn zogenaamde begrip is niets meer dan onbegrip. Brahmeti paramātmeti bhagavān iti śabdyate (Bhāg. 1.2.11): men kan beginnen met het begrijpen van het onpersoonlijke Brahman via de speculatieve methode. Daarna, in de tweede fase, kan men Paramātmā, het gelokaliseerde aspect van de Heer begrijpen. Het uiteindelijke stadium is het begrijpen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa. Vedaiś ca sarvair aham eva vedyaḥ (Bg. 15.15): het doel van alle Veda’s is Kṛṣṇa te leren kennen. Dat is de uiteindelijke kennis. Maar als je Kṛṣṇa niet kent, waar is dan je kennis? Halve kennis is geen kennis. Het moet volledige kennis zijn.

Die volledige kennis is mogelijk. De Bhagavad-gītā zegt: bahūnāṁ janmanām ante — na vele geboorten. Zij die naar kennis streven, zullen na vele, vele geboorten door de genade van God en door de genade van Zijn toegewijde tot kennis komen. Ze zullen dan toegeven: ‘O, vāsudevaḥ sarvam iti: Kṛṣṇa is alles.’ Sa mahātmā sudurlabhaḥ: ‘Die mahātmā, die grote ziel, is uiterst zeldzaam.’ Durlabhaḥ betekent: ‘zeer zeldzaam te vinden.’ Het is dus niet zo eenvoudig om zo’n mahātmā te vinden, die Kṛṣṇa duidelijk begrijpt.