Skip to main content

Hoofdstuk 2: De ‘vooruitgang’ voorbij

Puṣṭa Kṛṣṇa: De tweede vraag?

Śrīla Prabhupāda: Ja.

Puṣṭa Kṛṣṇa: ‘De traditionele beschuldiging die tegen het hindoeïsme wordt ingebracht, is dat het fatalistisch is, dat het vooruitgang verhindert door mensen slaafs te laten geloven in de onvermijdelijkheid van wat komen gaat. In hoeverre berust deze beschuldiging op waarheid?’

Śrīla Prabhupāda: Deze beschuldiging berust nergens op. Zij die deze beschuldiging uiten weten niet wat ‘hindoeïsme’ is. In de eerste plaats spreken de Vedische heilige teksten niet over zoiets als ‘hindoeïsme’. Ze spreken echter wel over sanātana-dharma, de eeuwige en universele religie, en varṇāśrama-dharma, de natuurlijke organisatie van de menselijke samenleving. Dat kan men terugvinden in de Vedische heilige teksten.

Het is dus een valse beschuldiging dat het Vedische systeem de vooruitgang van het menselijk bestaan verhindert. Wat houdt die ‘vooruitgang’ trouwens in? Is een hond die springt een teken van vooruitgang? [Gelach.] Een hond rent van hier naar daar op vier poten en jullie rennen op vier wielen. Is dat vooruitgang?

Het Vedische systeem is het volgende: de mens heeft een zekere hoeveelheid energie — betere energie dan die van dieren, een beter bewustzijn — en die energie moet gebruikt worden voor spirituele vooruitgang. Het hele Vedische systeem is dus bestemd voor spirituele vooruitgang. De menselijke energie wordt aangewend voor een verhevener doel dan wedijveren met honden.

Het resultaat is dat mensen die geen idee hebben van religie soms opmerken dat Indiase heiligen niet hard werken als honden. Mensen die spiritueel niet ontwikkeld zijn, denken dat de hondenrace het echte leven is. Maar het echte leven betekent spirituele vooruitgang maken. Het Śrīmad-Bhāgavatam (1.5.18) zegt daarom:

tasyaiva hetoḥ prayateta kovido
na labhyate yad bhramatām upary adhaḥ
tal labhyate duḥkhavad anyataḥ sukhaṁ
kālena sarvatra gabhīra-raṁhasā

De mens moet zijn energie aanwenden voor dat wat hij gedurende vele, vele levens niet heeft kunnen krijgen. Gedurende vele, vele levens heeft de ziel lichamen aangenomen van honden, halfgoden, katten, vogels of insecten. Er zijn 8.400.000 materiële levensvormen. Zielsverhuizing vindt dus plaats, maar in elk van deze miljoenen vormen is zinsbevrediging de enige bezigheid. De hond is bezig met het bevredigen van zijn zintuigen: ‘Waar vind ik eten? Waar vind ik onderdak? Waar vind ik een partner? Hoe moet ik mij verdedigen?’ En de mens doet op verschillende manieren hetzelfde.

De strijd om het bestaan gaat maar door, leven na leven. Zelfs een klein insect levert dezelfde strijd — āhāra-nidrā-bhaya-maithunam — eten, slapen, zelfverdediging en paren. Vogel, viervoeter, insect, vis — overal dezelfde strijd: ‘Waar is voedsel? Waar is seks? Waar is onderdak? Hoe moet ik mij verdedigen?’ De śāstra’s (heilige teksten) zeggen dat we deze activiteiten gedurende vele, vele levens hebben verricht en dat we ermee zullen blijven doorgaan als we ons niet los weten te maken uit deze strijd voor het bestaan. We moeten hier dus mee stoppen.

Prahlāda Mahārāja raadt zijn vrienden daarom aan (Bhāg. 7.6.3):

sukham aindriyakaṁ daityā
deha-yogena dehinām
sarvatra labhyate daivād
yathā duḥkham ayatnataḥ

‘Mijn beste vrienden, materieel plezier — dat enkel voortkomt uit dit materiële lichaam — is in elk lichaam in feite hetzelfde. En net zoals verdriet komt zonder dat we er moeite voor doen, zo zal door een hogere regeling ook het geluk dat we verdienen tot ons komen.’ Een hond heeft een materieel lichaam en ik heb dat ook. Mijn seksueel genot en dat van een hond is dus hetzelfde. Natuurlijk maakt het een hond niets uit dat hij zijn seks midden op straat heeft terwijl iedereen toekijkt. Wij verbergen seks in een mooi appartement. Maar dat is alles. De handeling is dezelfde. Er is geen verschil.

Toch beschouwen mensen dit seksuele genot tussen man en vrouw in een mooi appartement als blijk van grote vooruitgang. Maar dit is geen vooruitgang. En toch gaan ze mee met de hondenrace voor deze ‘vooruitgang’. Prahlāda Mahārāja zegt dat we ons verbeelden dat er op basis van verschillende soorten lichamen verschillende soorten genot bestaan, maar in principe is het genot hetzelfde.

Overeenkomstig de verschillende soorten lichamen zijn er natuurlijk enkele externe verschillen in het genot, maar de hoeveelheid en de kwaliteit van dit genot heeft zeer duidelijk vastgestelde grenzen. Dat wordt het lot genoemd. Een varken heeft een bepaald lichaam en zijn voeding bestaat uit ontlasting. Dat is zo voorbestemd. Dit kun je niet veranderen — ‘Laat het varken halavā (Indiase zoetigheid) eten.’ Dat gaat niet. Omdat de ziel een bepaald lichaam heeft, moet ze ook een bepaald soort voedsel eten. Kan iemand, welke wetenschapper dan ook, de levensstandaard van een varken verbeteren? Is dat mogelijk? [Gelach.]

Prahlāda Mahārāja zegt daarom dat alles wat betreft materieel genot al vaststaat. De onbeschaafde mensen in de jungle hebben hetzelfde seksuele genot als de zogenaamd beschaafde mensen die erover opscheppen: ‘In plaats van in een hut van bladeren te wonen, wonen wij in een wolkenkrabber. Dit is vooruitgang.’

Maar de Vedische beschaving zegt: ‘Nee, dit is geen vooruitgang. Echte vooruitgang betekent zelfrealisatie, in hoeverre je je relatie met God hebt gerealiseerd.’

Sommige mensen hebben de verkeerde opvatting dat wijzen die zelfrealisatie nastreven lui zijn. In de Hoge Raad zit bijvoorbeeld een heel serieuze rechter, schijnbaar zonder iets te doen, terwijl hij het hoogste salaris krijgt. Een andere man in hetzelfde gerechtsgebouw werkt de hele dag hard zonder te hoeven nadenken en krijgt nog geen tiende van het salaris van de rechter. Hij denkt: ‘Ik heb het zo druk en werk zo hard en toch krijg ik geen goed salaris. En die man zit maar wat op zijn stoel en krijgt zo’n dik salaris.’ De kritiek op het hindoeïsme dat het ‘de vooruitgang verhindert’ is dezelfde: ze komt voort uit onwetendheid. De Vedische beschaving is bestemd voor zelfrealisatie. Ze is bedoeld voor een intelligent persoon, de persoon die niet alleen als een ezel wil werken, maar die wil proberen om datgene te bereiken, wat hij in zo veel andere levens niet bereikt heeft — namelijk zelfrealisatie.

Zo worden we soms ook bestempeld als ‘escapisten’. Waar beschuldigen ze ons van?

Toegewijde: Ze zeggen dat we de realiteit ontvluchten.

Śrīla Prabhupāda: Ja, we ontvluchten hún realiteit. Hun realiteit is een hondenrace, maar onze realiteit is het maken van vooruitgang in zelfrealisatie, Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is het verschil. Daarom worden de wereldse, materialistische werkers omschreven als mūḍha’s, ezels. Waarom? Omdat de ezel hard werkt zonder tastbaar resultaat. Hij draagt massa’s kleren op zijn rug voor de wasman, en daarvoor in ruil geeft die hem een beetje gras. En terwijl de ezel dat gras voor de deur van de wasman staat te eten, laadt de wasman een nieuwe lading op zijn rug. De ezel heeft niet het verstand om te denken: ‘Als ik uit de greep van de wasman kom, kan ik gras eten waar ik maar wil. Waarom draag ik zo veel?’

De materialistische werkers zijn zo. Ze zijn druk bezig op kantoor, zeer druk. Als je een afspraak met hen wilt maken, zeggen ze: ‘Ik heb het momenteel heel erg druk.’ En wat bereik je ermee zo druk bezig te zijn? ‘Nou, ik krijg twee stukjes geroosterd brood en een kopje thee. Dat is alles.’ [Gelach.] Ben je daarvoor zo druk bezig?

Of ze zijn de hele dag zo druk bezig om’s avonds in de boekhouding te kunnen kijken en te kunnen zeggen: ‘O, het saldo was duizend euro, maar nu is het tweeduizend geworden.’ En dat is waar ze tevreden mee zijn. Maar nog steeds hebben ze dezelfde twee sneetjes brood en hetzelfde kopje thee, ook al hebben ze hun saldo zien toenemen van duizend naar tweeduizend. En ze zullen hard door blijven werken. Dat is de reden waarom karmī’s mūḍha’s worden genoemd. Ze werken als ezels, zonder werkelijk een doel in het leven te hebben.

Maar de Vedische beschaving is anders. De beschuldiging in de vraag is onjuist. In het Vedische systeem zijn mensen niet lui. Ze werken hard voor een hoger doel. En dat druk-zijn is zelfs zo belangrijk dat Prahlāda Mahārāja zegt: kaumāra ācaret prājñaḥ (Bhāg. 7.6.1) — ‘Vanaf de kinderjaren moet men beginnen met het werken aan zelfrealisatie.’ Je mag geen seconde verliezen. Dat is de Vedische beschaving.

De materialistische werkers denken natuurlijk: ‘Deze mensen werken niet zoals wij, zoals honden en ezels. Ze ontvluchten werk.’

Inderdaad, we ontvluchten al die vruchteloze pogingen.

De Vedische beschaving voor zelfrealisatie begint met het varṇāśrama-systeem voor sociale organisatie. Varnāśra-mā-cāravatā puruṣeṇa paraḥ pumān viṣṇur ārādhyate(Caitanya-caritāmṛta, Madhya 8.58): ‘Iedereen moet de vruchten van zijn voorgeschreven plicht aan de lotusvoeten van Heer Viṣṇu, of Kṛṣṇa, offeren.’ Daarom wordt het Vedische systeem varṇā-śrama genoemd, wat letterlijk ‘sociale organisatie met een spiritueel perspectief’ betekent

Het varṇāśrama-systeem heeft vier sociale en vier spirituele klassen. De sociale klassen zijn: brāhmaṇa’s (leraren en priesters), kṣatriya’s (bestuurders en militairen), vaiśya’s (boeren en handelaren) en śūdra’s (ongeschoolde arbeiders en handwerkslieden). De spirituele klassen zijn: brahmacārī’s (studenten), gṛhastha’s(getrouwde mensen), vānaprastha’s (mensen in de teruggetrokken levensorde) en sannyāsī’s (mensen in de onthechte levensorde). Maar het uiteindelijke doel is viṣṇur ārādhyate: het aanbidden van de Allerhoogste Heer, Viṣṇu. Dat is de idee.

De huidige “beschaving” kent het varṇā-śrama niet. Daarom heeft ze een maatschappij gecreëerd die eenvoudigweg een hondenrace is. De hond rent op vier poten en zij rent op vier wielen. Dat is alles. En ze denkt dat de race op vier wielen vooruitgang van de beschaving betekent.

De Vedische beschaving is heel anders. Nārada Muni zegt: tasyaiva hetoḥ prayateta kovido na labhyate yad bhramatām upary adhaḥ (Bhāg. 1.5.18) — ‘De geleerde, scherpzinnige persoon zal dit leven willen gebruiken om te bereiken wat hij in ontelbare andere levens heeft gemist, namelijk zelfrealisatie en Godrealisatie.’ Je kunt dan de vraag stellen: ‘Zullen we dan maar helemaal niets doen?’ Inderdaad, doe niets voor het verbeteren van je maatschappelijke positie. De materiële voorspoed die voor jou is voorbestemd, zul je hoe dan ook krijgen, waar je ook bent. Richt je op Kṛṣṇa-bewustzijn en je zult die dingen erbij krijgen.

Hoe zal ik ze krijgen?

Hoe? Kālena sarvatra gabhīra-raṁhasā (Bhāg. 1.5.18): door de regeling van de eeuwige tijd zal alles op het juiste moment plaatsvinden. Het voorbeeld dat wordt gegeven is dat, ook al wil je geen tegenspoed, je toch tegenspoed zal ondervinden wanneer deze voor je is voorgeschreven. Op dezelfde manier zal het geluk dat is voorbestemd vanzelf komen, zonder dat je er hard voor werkt.

Zo zegt Prahlāda Mahārāja: na tat-prayāsaḥ kartavyam (Bhāg.- 7.6.4) — verspil je energie niet met materieel geluk, want je kunt toch niet meer krijgen dan wat het lot je toebedeelt. Dat is niet mogelijk. ‘Hoe kan ik dat geloven? Dat ik door harder te werken niet meer materieel geluk krijg dan ik anders gehad zou hebben?

Omdat je ongewild zo veel tegenspoed ondergaat. Wie wil er tegenspoed? In ons land (India) werd Mahatma Gandhi bijvoorbeeld door zijn eigen landgenoten gedood. Hij was een beroemd man en werd door zo veel aanhangers beschermd. Hij was alom geliefd, maar toch werd hij omgebracht. Het lot. Wie kan je beschermen tegen al deze tegenspoed?

Je moet dus de volgende conclusie trekken: ‘Als tegenspoed me wordt opgelegd, dan zal de andere toestand, het tegenovergestelde, ook wel komen. Waarom zou ik dan al mijn tijd verspillen om tegenspoed te vermijden en zogenaamd geluk te krijgen? Laat ik mijn energie gebruiken voor Kṛṣṇa-bewustzijn.’ Dat is intelligentie. Je kunt je lot niet beheersen. De vraag van het tijdschrift raakt dit punt.

Puṣṭa Kṛṣṇa: Ja, de gangbare aanklacht is dat de Vedische beschaving fatalistisch is, waardoor de mensen minder materiële vooruitgang maken dan ze anders zouden maken.

Śrīla Prabhupāda: Nee, nee, het Vedische systeem is niet fatalistisch. Het is enkel fatalistisch in de zin dat je het materiële lot niet kan veranderen. Maar je spirituele leven is in jouw handen. Ons punt is dit: de hele Vedische beschaving is gebaseerd op het begrip dat het lot enkel een bepaalde hoeveelheid materieel geluk in deze wereld toestaat en dat onze inspanningen daarom op zelfrealisatie gericht moeten zijn. Niemand heeft het over ononderbroken materieel geluk. Dat is onmogelijk. Er is altijd sprake van een bepaalde hoeveelheid materiële tegenspoed. Net zoals je materiële tegenspoed niet kunt beheersen, kun je ook je voorspoed niet beheersen. Ze komen vanzelf. Verspil je tijd dus niet met deze zaken. Het is beter om je tijd te gebruiken om vooruitgang te maken in Kṛṣṇa-bewustzijn.

Puṣṭa Kṛṣṇa: Śrīla Prabhupāda, is het correct om te zeggen dat mensen die deze Vedische opvatting hebben geen vooruitgang zouden proberen te maken?

Śrīla Prabhupāda: Nee, nee. ‘Vooruitgang’ — allereerst moet je begrijpen wat vooruitgang werkelijk is. Wat heeft het voor zin om tevergeefs vooruitgang proberen te maken? Als het een feit is dat je je materiële lot niet kunt veranderen, waarom zou je dat dan toch proberen? Het is beter om de energie die je hebt te gebruiken om het Kṛṣṇa-bewustzijn te begrijpen. Dat is werkelijke vooruitgang. Zorg dat je een duidelijk begrip hebt — begrip van God en van jezelf.

Zo is vooruitgang maken in Kṛṣṇa-bewustzijn het voornaamste doel in onze Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn. We zijn niet zo enthousiast over de opening van een grote fabriek met reusachtige machines om geld te verdienen. Nee. We zijn tevreden met elke materiële voor- of tegenspoed die het lot ons toebedeelt. Maar we blijven enthousiast om onze energie te gebruiken om vooruitgang te maken in Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is het punt.

Het Vedische systeem is dus bedoeld om God te realiseren: viṣṇur ārādhyate. In het Vedische systeem proberen mensen dat te bereiken. In feite hebben de aanhangers van varṇāśrama-dharma nooit geprobeerd om economische vooruitgang te maken. In India kun je nog steeds miljoenen mensen een bad in de Ganges zien nemen tijdens Kumbha-melā. Ben je naar het Kumbha-melā-festival geweest?

Toegewijde: Nee.

Śrīla Prabhupāda: Tijdens Kumbha-melā komen miljoenen mensen een bad in de Ganges nemen, omdat ze geïnteresseerd zijn in spirituele bevrijding uit deze materiële wereld. Ze zijn niet lui. Ze reizen duizenden kilometers om bij de heilige plaats Prayag een bad in de Ganges te nemen. Ook al nemen ze niet deel aan de hondenrace, deze mensen zijn niet lui. Yā niśā sarva-bhūtānāṁ tasyāṁ jāgarti saṁyamī (Bg. 2.69): ‘Wat nacht is voor de gewone mens, is een tijd van waakzaamheid voor degenen met zelfbeheersing.’ Iemand met zelfbeheersing staat zeer vroeg op — in feite midden in de nacht — en werkt aan zijn spirituele bewustwording, terwijl anderen slapen. Op dezelfde manier denken de honden en ezels gedurende de dag: ‘Wij werken, maar die spiritualisten werken niet.’

Er zijn dus twee verschillende niveaus: het materiële en het spirituele. De volgelingen van de Vedische beschaving die in India aanwezig is — ook al is deze tegenwoordig verwrongen — zijn in werkelijkheid niet lui. Ze zijn heel, heel druk bezig. Niet alleen zijn ze heel druk bezig, maar ook kaumāra ācaret prājño dharmān bhāgavatān iha(Bhāg. 7.6.1): ze proberen al vanaf hun prille kinderjaren zelfgerealiseerd te worden. Ze zijn zo druk bezig, dat ze al vanaf hun jonge jaren met dat bezig-zijn willen beginnen. Daarom is het verkeerd te denken dat ze lui zijn.

Mensen die de volgelingen van de Vedische beschaving beschuldigen van luiheid of van het ‘verhinderen van vooruitgang’ weten niet wat echte vooruitgang is. De Vedische beschaving is niet geïnteresseerd in de zogenaamde economische vooruitgang. Mensen zeggen bijvoorbeeld trots: ‘Wij zijn van een hut naar een wolkenkrabber gegaan.’ Ze denken dat dit vooruitgang is. Maar in de Vedische beschaving wil men vooruitgang maken in zelfrealisatie. Als men zijn tijd verspilt met zijn hut te veranderen in een wolkenkrabber, is zijn hele leven verspild, afgelopen. En in zijn volgende leven zal men een hond worden, ook al weet hij dat niet. Dat is alles.

Puṣṭa Kṛṣṇa: Śrīla Prabhupāda, dan kan deze vraag gesteld worden: ‘Als het lot niet kan worden tegengehouden, waarom zou je een kind dan vanaf de geboorte niet laten rondrennen als een dier?’ En wat er dan ook maar mee gebeurt...

Śrīla Prabhupāda: Nee. Dat is het voordeel van deze menselijke levensvorm. Je kunt het kind een spirituele opleiding geven. Dat is mogelijk. Daarom wordt er gezegd: -tasyaiva hetoḥ prayeteta kovidaḥ — gebruik deze onbetaalbare menselijke levensvorm om te bereiken wat je in zo veel miljoenen lagere levensvormen niet kon bereiken. Je moet je energie voor dat spirituele doel gebruiken. Dat voordeel heb je nu in de menselijke levensvorm.

Ahaituky apratihatā: zuivere devotionele dienst voor de Heer, Kṛṣṇa-bewustzijn, ligt nu voor je open en kan niet worden tegengehouden. Net zoals een bepaalde hoeveelheid vooruitgang in zogenaamde materiële voorspoed al voorbestemd is en niet kan worden tegengehouden, zo kan je vooruitgang in het spirituele leven ook geen halt worden toegeroepen, zolang je er maar moeite voor doet. Niemand kan je spirituele vooruitgang stopzetten. Probeer dit te begrijpen.

Puṣṭa Kṛṣṇa: We kunnen dus niet zeggen dat het Vedische systeem, sanātana-dharma, fatalistisch is. Er wordt daadwerkelijk geprobeerd om vooruitgang te maken.

Śrīla Prabhupāda: Uiteraard. Spirituele vooruitgang. En wat betreft ‘fatalisme’, ik heb vaak het volgende voorbeeld gegeven: stel dat een man door het gerecht veroordeeld is om opgehangen te worden. Niemand kan dat tegenhouden. Zelfs de rechter die dit vonnis gegeven heeft, kan dit niet stopzetten. Maar als de man de koning om genade vraagt, dan kan de koning de executie tegenhouden. Hij kan zich volkomen boven de wet stellen. Daarom zegt de Brahma-saṁhitā (5.54): karmāṇi nirdahati kintu ca bhakti-bhājām — Kṛṣṇa kan het lot van zijn toegewijden veranderen, wat op geen andere manier mogelijk is.

Onze enige bezigheid is daarom dat we ons overgeven aan Kṛṣṇa. Het is een hallucinatie te denken dat je op een kunstmatige manier meer geluk kan hebben door economische vooruitgang.

Puṣṭa Kṛṣṇa: De derde vraag?

Śrīla Prabhupāda: Hm? Nee. Zorg eerst dat alles je duidelijk is. Waarom wil je zo snel vooruitgang maken? [Gelach.]

Probeer te begrijpen wat wát is. Allereerst moet duidelijk zijn dat je je lot niet kunt veranderen. Dat staat vast. Maar ondanks dit lot kun je, als je Kṛṣṇa-bewustzijn nastreeft, spiritueel succesvol worden. Waarom zou Prahlāda Mahā-rāja anders zijn vrienden aansporen: kaumāra ācāret — -‘Begin met Kṛṣṇa-bewustzijn vanaf je kinderjaren.’ Als het lot niet veranderd kan worden, waarom zou Prahlāda Mahārāja hier dan op aandringen? Met ‘het lot’ wordt over het algemeen je materiële toekomst bedoeld, die niet veranderd kan worden. Maar zelfs díe kan veranderd worden wanneer je een spiritueel leven leidt.

Puṣṭa Kṛṣṇa: Wat betekent het woord apratihatā? U zei dat spirituele vooruitgang niet kan worden tegengehouden.

Śrīla Prabhupāda: Apratihatā betekent het volgende. Stel dat je voorbestemd bent om te lijden. Apratihatā betekent dat, ook al is het je lot om te lijden, dit lijden verminderd zal worden of helemaal niet zal komen wanneer je je toelegt op Kṛṣṇa-bewustzijn; ondanks het leed kun je toch vooruitgang maken in spiritueel leven. Net zoals Prahlāda Mahārāja. Zijn vader bracht hem in zo veel ellendige situaties, maar hij liet zich niet weerhouden — hij maakte spirituele vooruitgang. Hij maakte zich niet druk over zijn vaders pogingen hem te laten lijden. Deze zijnstoestand heet apratihatā: wanneer je je toelegt op Kṛṣṇa-bewustzijn, heeft je materiële levensomstandigheid daar geen invloed op. Dat is het ware niveau van succes.

Wat betreft je materiële omstandigheden, natuurlijk heb je daar in het algemeen geen invloed op. Je moet lijden. Maar voor een toegewijde kan ook dat lijden stopgezet of verminderd worden. Anders zou de volgende verklaring van Kṛṣṇa niet juist zijn: ahaṁ tvāṁ sarva-pāpebhyo mokṣayiṣyāmi (Bhagavad-gītā 18.66) — ‘Ik zal je bevrijden van alle reacties op je zondige activiteiten.’ Ik moet lijden door mijn zondige handelingen, maar Kṛṣṇa zegt: ‘Ik zal je bevrijden van alle reacties op je zondige activiteiten.’ Dit moet duidelijk zijn. Normaal gezien kan het lot niet gestopt worden. Daarom moeten we onze tijd niet verspillen met pogingen om buiten het Kṛṣṇa-bewustzijn om onze economische toestand of ons materiële lot te veranderen. In plaats daarvan moeten we onze onbetaalbare menselijke energie aanwenden voor het bereiken van Kṛṣṇa-bewustzijn — niets kan ons daarin tegenhouden.

We zien zo veel mensen hard werken. Houdt dit in dat ieder van hen een Ford wordt, of een Rockefeller? Waarom niet? Iedereen doet zijn best. Maar meneer Ford was voorbestemd om rijk te worden. Zijn lot stond vast en daarom werd hij rijk. Iemand anders mag dan net zo hard werken als Ford, maar dat betekent niet dat hij net zo rijk wordt. Dit is de praktijk. Je kunt je lot niet veranderen enkel en alleen door hard te werken als een ezel of een hond. Nee. Maar je kunt je menselijke energie gebruiken om vooruitgang te maken in Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat staat vast.

Discipel: Śrīla Prabhupāda, als we het lot niet kunnen veranderen, wat bedoelt Kṛṣṇa dan als Hij zegt: ‘Wees gelukkig met dit offer?’

Śrīla Prabhupāda: Weet je wat er bedoeld wordt met ‘offer’?

Discipel: Offer aan Viṣṇu, aan Kṛṣṇa.

Śrīla Prabhupāda: Inderdaad. Het betekent het tevredenstellen van Kṛṣṇa. Als Kṛṣṇa tevreden is, kan Hij het lot veranderen. Karmāṇi nirdahati kintu ca bhakti-bhājām(Bs. 5.54): Kṛṣṇa kan het lot veranderen van degenen die hem met liefde en devotie dienen. Daarom betekent yajña het tevredenstellen van Kṛṣṇa. De betekenis van onze hele beweging voor Kṛṣṇa-bewustzijn is Kṛṣṇa tevredenstellen. Dat is het programma. Alle andere bezigheden hebben niets te maken met het plezieren van Kṛṣṇa. Wanneer een natie de oorlog verklaart aan een andere, is er geen sprake van het plezieren of dienen van Kṛṣṇa. Ze plezieren hun eigen zintuigen, dienen hun eigen grillen. Toen de beide Wereldoorlogen uitbraken, was dat niet voor het plezier van Kṛṣṇa. De Duitsers wilden niet dat de Britten hun zinsbevrediging dwarsboomden. Dat betekent dat het een oorlog om zinsbevrediging was. ‘De Britten zijn in staat hun zintuigen te bevredigen en wij niet. Okay, laten we vechten.’ Er was met ander woorden geen sprake van het tevredenstellen van Kṛṣṇa. Hm. Volgende vraag?