Skip to main content

Bg. 8.8

Tekst

abhyāsa-yoga-yuktena
cetasā nānya-gāminā
paramaṁ puruṣaṁ divyaṁ
yāti pārthānucintayan

Synoniemen

abhyāsa — door beoefening; yoga-yuktena — bezig zijn met meditatie; cetasā — met de geest en intelligentie; na anya-gāminā — zonder dat ze worden afgeleid; paramam — de Allerhoogste; puruṣam — Persoonlijkheid Gods; divyam — transcendentale; yāti — men bereikt; pārtha — o zoon van Pṛthā; anucintayan — voortdurend denkend aan.

Vertaling

Wie op Mij mediteert als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en zonder van het pad af te dwalen voortdurend aan Me denkt, zal Me zeker bereiken, o Pārtha.

Betekenisverklaring

In dit vers benadrukt Heer Kṛṣṇa hoe belangrijk het is om Hem te herinneren. Iemands herinnering aan Kṛṣṇa wordt opgewekt door het chanten van de Hare Kṛṣṇa-mahā-mantra. Door het beoefenen van het chanten en het horen van de geluidstrilling van de Allerhoogste Heer worden iemands oren, tong en geest beziggehouden. Deze mystieke meditatie is heel gemakkelijk te beoefenen en helpt iemand om de Allerhoogste Heer te bereiken.

Puruṣam betekent ‘genieter’. Hoewel de levende wezens tot de marginale energie van de Allerhoogste Heer behoren, zijn ze in deze wereld, door de invloed van de materiële energie, onzuiver. Ze denken dat ze zelf genieters zijn, maar ze zijn niet de allerhoogste genieter. Hier wordt duidelijk gesteld dat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods in Zijn vele verschillende verschijningsvormen en volkomen expansies als Nārāyaṇa, Vāsudeva enz. de allerhoogste genieter is.

Door Hare Kṛṣṇa te chanten kan de toegewijde voortdurend aan het object van verering denken, namelijk de Allerhoogste Heer in al Zijn gedaanten zoals Nārāyaṇa, Kṛṣṇa, Rāma enz. Het beoefenen van dit chanten zal iemand zuiveren, en door zijn onophoudelijk chanten zal hij worden overgebracht naar het koninkrijk van God. Yoga beoefenen betekent mediteren op de Superziel in het hart. Op dezelfde manier concentreert iemand door Hare Kṛṣṇa te chanten zijn geest altijd op de Allerhoogste Heer. De geest is rusteloos en daarom is het nodig om de geest te dwingen aan Kṛṣṇa te denken. Een vaak aangehaald voorbeeld is dat van de rups die eraan dacht een vlinder te worden en zo in hetzelfde leven in een vlinder werd veranderd. Wanneer we op dezelfde manier voortdurend aan Kṛṣṇa denken, is het zeker dat we aan het einde van ons leven dezelfde lichamelijke gesteldheid zullen hebben als Kṛṣṇa.