Skip to main content

Hoofdstuk 6

DHYANA-YOGA

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
anāśritaḥ karma-phalaṁ
kāryaṁ karma karoti yaḥ
sa sannyāsī ca yogī ca
na niragnir na cākriyaḥ

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Heer zei; anāśritaḥ — zonder toevlucht te nemen; karma-phalam — van het resultaat van activiteiten; kāryam — verplicht; karma — activiteit; karoti — verricht; yaḥ — iemand die; saḥ — hij; sannyāsī — in de onthechte levensorde; ca — ook; yogī — mysticus; ca — ook; na — niet; niḥ — zonder; agniḥ — vuur; na — noch; ca — ook; akriyaḥ — zonder plicht.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Wie niet gehecht is aan de vruchten van zijn activiteiten en handelt volgens zijn plicht, bevindt zich in de onthechte levensorde en is de ware mysticus, maar niet degene die geen vuur ontsteekt en geen plichten vervult.

Betekenisverklaring

In dit hoofdstuk legt de Heer uit dat het systeem van de achtvoudige yogamethode een middel is om de geest en de zintuigen te beheersen. Maar voor de mensen in het algemeen is dit systeem zeer moeilijk te beoefenen, vooral in het Kali-tijdperk. Hoewel in dit hoofdstuk de achtvoudige yogamethode wordt aanbevolen, benadrukt de Heer dat de methode van karma-yoga, actie in Kṛṣṇa-bewustzijn, beter is. Iedereen werkt in deze wereld om zijn gezin en hun bezittingen te onderhouden. Niemand werkt zonder eigenbelang, zonder persoonlijke bevrediging of die nu strikt voor iemand zelf is of uitgebreid [naar dierbaren].

Het criterium van perfectie is actief zijn in Kṛṣṇa-bewustzijn, zonder van de resultaten van die activiteiten te willen genieten. Actief zijn in Kṛṣṇa-bewustzijn is de plicht van ieder levend wezen, omdat ieder levend wezen in essentie een integrerend deeltje van de Allerhoogste is. De delen van het lichaam werken om het hele lichaam tevreden te stellen. De ledematen van het lichaam zijn niet bezig voor hun eigenbelang, maar om het complete geheel tevreden te stellen. Op dezelfde manier is het levend wezen dat actief is voor het allerhoogste geheel en niet voor persoonlijke bevrediging, de perfecte sannyāsī, de perfecte yogī.

Sannyāsī’s denken soms ten onrechte dat ze bevrijd zijn geraakt van alle materiële plichten en stoppen daarom met het verrichten van agnihotra yajña’s (vuuroffers), maar eigenlijk denken ze alleen aan hun eigenbelang, omdat het hun doel is īīn te worden met het onpersoonlijk Brahman. Zo’n verlangen is verhevener dan welk materieel verlangen dan ook, maar het is niet vrij van eigenbelang. Ook de mystieke yogī die met halfgesloten ogen de yogamethode beoefent en alle materiële activiteiten stopt, verlangt naar een bepaalde voldoening voor zichzelf. Maar iemand die Kṛṣṇa-bewust handelt, verricht, zonder eigenbelang, activiteiten die voldoening schenken aan het geheel. Een Kṛṣṇa-bewust persoon verlangt niet naar zijn eigen voldoening. Zijn criterium van succes is de voldoening van Kṛṣṇa en daarom is hij de perfecte sannyāsī of de perfecte yogī. Heer Caitanya, het hoogste en meest volmaakte toonbeeld van onthechting, bidt als volgt:

na dhanaṁ na janaṁ na sundarīṁ
kavitāṁ vā jagad-īśa kāmaye
mama janmani janmanīśvare
bhavatād bhaktir ahaitukī tvayi

‘O almachtige Heer, ik verlang er niet naar om veel geld te vergaren of te genieten met mooie vrouwen. Ik wil evenmin veel volgelingen. Het enige wat ik wil, is de grondeloze genade van Uw devotionele dienst, leven na leven.’

Tekst

yaṁ sannyāsam iti prāhur
yogaṁ taṁ viddhi pāṇḍava
na hy asannyasta-saṅkalpo
yogī bhavati kaścana

Synoniemen

yam — wat; sannyāsam — onthechting; iti — zo; prāhuḥ — ze zeggen; yogam — verbinden met de Allerhoogste; tam — dat; viddhi — je moet weten; pāṇḍava — o zoon van Pāṇḍu; na — nooit; hi — zeker; asannyasta — zonder op te geven; saṅkalpaḥ — verlangen naar zinsbevrediging; yogī — een mysticus, een transcendentalist; bhavati — wordt; kaścana — wie dan ook.

Vertaling

O zoon van Pāṇḍu, weet dat wat onthechting genoemd wordt, hetzelfde isals yoga of het verbinden van jezelf met de Allerhoogste, want niemand kan een yogī worden zonder het verlangen naar zinsbevrediging op te geven.

Betekenisverklaring

Werkelijke sannyāsa-yoga of bhakti betekent dat men zijn wezenlijke positie als levend wezen moet kennen en in overeenstemming daarmee moet handelen. Het levend wezen heeft geen afzonderlijke, onafhankelijke identiteit; het is de tussenenergie van de Allerhoogste. Een levend wezen is geconditioneerd wanneer het verstrikt is door de materiële energie, maar wanneer het Kṛṣṇa-bewust is of zich bewust is van de spirituele energie, dan is het in zijn werkelijke en natuurlijke zijnstoestand. Op het moment dat iemand volledige kennis heeft, stopt hij daarom alle materiële zinsbevrediging; dat wil zeggen, hij onthecht zich van alle soorten van activiteiten voor zinsbevrediging. Dit is wat de yogī’s beoefenen door hun zintuigen te weerhouden van materiële gehechtheid. Maar een Kṛṣṇa-bewust persoon heeft geen gelegenheid om zijn zintuigen te betrekken in iets wat niet voor Kṛṣṇa bedoeld is. Een Kṛṣṇa-bewust persoon is daarom tegelijkertijd een sannyāsī en een yogī.

In Kṛṣṇa-bewustzijn wordt het doel van kennis en van het beheersen van de zintuigen, zoals dat voorgeschreven wordt in de methoden van jñāna en yoga, vanzelf gediend. Als iemand niet in staat is om zijn zelfzuchtige activiteiten op te geven, dan zijn jñāna en yoga nutteloos. Het werkelijke doel van een levend wezen is om alle voldoening voor zichzelf op te geven en bereid te zijn de Allerhoogste tevreden te stellen. Een Kṛṣṇa-bewust persoon verlangt niet naar zijn eigen plezier, in welke vorm dan ook. Hij is altijd bezig voor het plezier van de Allerhoogste. Wie geen kennis heeft over de Allerhoogste, móet daarom wel bezig zijn voor zijn eigen voldoening, want niemand kan in een toestand van inactiviteit blijven. Alle doeleinden worden perfect gediend door het beoefenen van Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

ārurukṣor muner yogaṁ
karma kāraṇam ucyate
yogārūḍhasya tasyaiva
śamaḥ kāraṇam ucyate

Synoniemen

ārurukṣoḥ — die nog maar net met yoga begonnen is; muneḥ — van de wijze; yogam — het achtvoudige yogastelsel; karma — activiteiten; kāraṇam — de methode; ucyate — wordt gezegd; yoga — achtvoudige yoga; ārūḍhasya — van iemand die bereikt heeft; tasya — zijn; eva — zeker; śamaḥ — beëindigen van alle materiële activiteiten; kāraṇam — de methode; ucyate — wordt gezegd.

Vertaling

Voor de beginner in het achtvoudige yogastelsel is werk de methode, maar voor wie al gevorderd is, is het beëindigen van alle materiële activiteiten de methode.

Betekenisverklaring

De methode waarbij iemand zich met de Allerhoogste verbindt wordt ‘yoga’ genoemd. Ze kan vergeleken worden met een ladder om de allerhoogste spirituele bewustwording te bereiken. Deze ladder begint vanaf de laagste materiële toestand van het levend wezen en verheft zich tot perfecte zelfrealisatie in een zuiver spiritueel leven. Naargelang de diverse niveaus hebben de verschillende delen van de ladder verschillende benamingen. Maar de hele ladder wordt ‘yoga’ genoemd en kan in drie delen worden onderverdeeld: jñāna-yoga, dhyāna-yoga en bhakti-yoga. Het begin van de ladder wordt het stadium van yogārurukṣu genoemd en de hoogste sport wordt yogārūḍha genoemd.

De pogingen die in het begin van de achtvoudige yogamethode ondernomen worden om in meditatie te komen door een gereguleerd leven te leiden en door verschillende zithoudingen te beoefenen (die min of meer lichamelijke oefeningen zijn), worden als resultaatgerichte, materiële activiteiten beschouwd. Al deze activiteiten leiden tot een perfect mentaal evenwicht om de zintuigen te beheersen. Wanneer iemand volleerd is in meditatie, stopt hij alle verstorende mentale activiteiten.

Maar een Kṛṣṇa-bewust persoon bevindt zich vanaf het begin op het niveau van meditatie, omdat hij altijd aan Kṛṣṇa denkt. En omdat hij altijd bezig is Kṛṣṇa te dienen, wordt hij beschouwd als iemand die met alle materiële activiteiten is gestopt.

Tekst

yadā hi nendriyārtheṣu
na karmasv anuṣajjate
sarva-saṅkalpa-sannyāsī
yogārūḍhas tadocyate

Synoniemen

yadā — wanneer; hi — zeker; na — niet; indriya-artheṣu — in zinsbevrediging; na — nooit; karmasu — in resultaatgerichte activiteiten; anuṣajjate — iemand is noodzakelijkerwijs bezig; sarva-saṅkalpa — van alle materiële verlangens; sannyāsī — iemand die onthecht is; yoga-ārūḍhaḥ — gevorderd in yoga; tadā — dan; ucyate — wordt gezegd.

Vertaling

Wie zich, na alle materiële verlangens te hebben opgegeven, niet bezighoudt met zinsbevrediging en evenmin met resultaatgerichte activiteiten, wordt gezien als iemand die gevorderd is in yoga.

Betekenisverklaring

Wanneer iemand volledig opgaat in de transcendentale liefdedienst aan de Heer, is hij tevreden in zichzelf en houdt zich dan ook niet langer meer bezig met zinsbevrediging of resultaatgerichte activiteiten. Is dat niet het geval, dan moet hij wel bezig zijn met zinsbevrediging, omdat niemand kan leven zonder activiteit. Zonder Kṛṣṇa-bewustzijn zal iemand altijd zoeken naar resultaatgerichte activiteiten, die ofwel strikt op zichzelf gericht zijn ofwel uitgebreid naar anderen. Maar een Kṛṣṇa-bewust persoon kan alles doen om Kṛṣṇa tevreden te stellen en daarbij volledig onthecht zijn van zinsbevrediging. Wie dit niet beseft, zal op een mechanische manier moeten proberen aan materiële verlangens te ontkomen voordat hij naar de hoogste sport van de yogaladder wordt verheven.

Tekst

uddhared ātmanātmānaṁ
nātmānam avasādayet
ātmaiva hy ātmano bandhur
ātmaiva ripur ātmanaḥ

Synoniemen

uddharet — men moet bevrijden; ātmanā — door de geest; ātmānam — de geconditioneerde ziel; na — nooit; ātmānam — de geconditioneerde ziel; avasādayet — zich verlagen; ātmā — de geest; eva — zeker; hi — feitelijk; ātmanaḥ — van de geconditioneerde ziel; bandhuḥ — vriend; ātmā — de geest; eva — zeker; ripuḥ — vijand; ātmanaḥ — van de geconditioneerde ziel.

Vertaling

Men moet zich met behulp van zijn geest bevrijden en niet verlagen. De geest is de vriend van de geconditioneerde ziel, maar ook haar vijand.

Betekenisverklaring

Het woord ‘ātmā’ betekent ‘lichaam’, ‘geest’ en ‘ziel’, afhankelijk van de context. In de yogamethode zijn vooral de geest en de geconditioneerde ziel belangrijk. Omdat de geest centraal staat in het beoefenen van yoga, duidt ātmā hier op de geest. Het doel van de yogamethode is het beheersen van de geest en deze te bevrijden van gehechtheid aan zinsobjecten. Hier wordt benadrukt dat de geest zo getraind moet worden, dat het de geconditioneerde ziel uit het moeras van onwetendheid kan verlossen. In het materiële bestaan is men onderhevig aan de invloed van de geest en de zintuigen. Feitelijk is het zo dat de zuivere ziel verstrikt is in de materiële wereld, omdat de geest verwikkeld is geraakt in het vals ego, dat het verlangen heeft de baas te spelen over de materiële natuur. De geest moet daarom zo getraind worden dat hij niet wordt aangetrokken door de schittering van de materiële natuur; op die manier kan de geconditioneerde ziel gered worden.

Men moet zichzelf niet verlagen door zich te laten aantrekken tot zinsobjecten. Hoe meer iemand aangetrokken is tot zinsobjecten, des te meer hij verstrikt raakt in het materiële bestaan. De beste manier om los te komen uit deze verstrikking is door de geest altijd bezig te houden met Kṛṣṇa-bewustzijn. Het woord ‘hi’ wordt hier gebruikt om dit punt te benadrukken, dat wil zeggen, men moet dit doen. Er wordt ook gezegd:

mana eva manuṣyāṇāṁ
kāraṇaṁ bandha-mokṣayoḥ
bandhāya viṣayāsaṅgo
muktyai nirviṣayaṁ manaḥ

‘De geest is voor de mens zowel de oorzaak van gebondenheid als van bevrijding. Wanneer de geest in beslag genomen wordt door zinsobjecten, is hij de oorzaak van gebondenheid, maar als de geest onthecht is van zinsobjecten, dan is hij de oorzaak van bevrijding.’ (Amṛta-bindu Upaniṣad 2) De geest die altijd actief is in Kṛṣṇa-bewustzijn, is daarom de oorzaak van de allerhoogste bevrijding.

Tekst

bandhur ātmātmanas tasya
yenātmaivātmanā jitaḥ
anātmanas tu śatrutve
vartetātmaiva śatru-vat

Synoniemen

bandhuḥ — vriend; ātmā — de geest; ātmanaḥ — van het levend wezen; tasya — van het; yena — door wie; ātmā — de geest; eva — zeker; ātmanā — door het levend wezen; jitaḥ — overwonnen; anātmanaḥ — van iemand die er niet in is geslaagd zijn geest te beheersen; tu — maar; śatrutve — door vijandschap; varteta — blijft; ātmā eva — diezelfde geest; śatru-vat — als een vijand.

Vertaling

Voor wie de geest overwonnen heeft, is de geest de beste vriend. Maar voor wie daar niet in geslaagd is, blijft de geest de grootste vijand.

Betekenisverklaring

Het doel van het beoefenen van de achtvoudige yogamethode is het beheersen van de geest om deze tot vriend te maken in het uitvoeren van de missie van het menselijk leven. Als de geest onbeheerst is, is het beoefenen van yoga (voor de show) gewoon verspilde tijd. Wie zijn geest niet kan beheersen, leeft altijd samen met zijn grootste vijand en op die manier is zijn leven en zijn levensmissie een mislukking. De wezenlijke positie van het levend wezen is dat het de opdrachten van een meerdere moet uitvoeren. Zolang de geest een onverslagen vijand blijft, is men gedwongen de opdrachten van lust, woede, hebzucht, illusie enz. te gehoorzamen. Maar als de geest verslagen is, zal iemand vrijwillig de opdrachten uitvoeren van de Persoonlijkheid Gods, die in ieders hart aanwezig is als Paramātmā. Echte yoga houdt in dat we de Paramātmā in het hart ontmoeten en ons vervolgens aan Zijn leiding overgeven. Voor wie zich rechtstreeks toelegt op Kṛṣṇa-bewustzijn, zal perfecte overgave aan de leiding van de Heer vanzelf volgen.

Tekst

jitātmanaḥ praśāntasya
paramātmā samāhitaḥ
śītoṣṇa-sukha-duḥkheṣu
tathā mānāpamānayoḥ

Synoniemen

jita-ātmanaḥ — van iemand die zijn geest overwonnen heeft; praśāntasya — iemand die vrede heeft gevonden door zulke beheersing van de geest; parama-ātmā — de Superziel; samāhitaḥ — volledig bereikt; śīta — tijdens kou; uṣṇa — hitte; sukha — geluk; duḥkheṣu — en verdriet; tathā — ook; māna — in eer; apamānayoḥ — en schande.

Vertaling

Voor wie de geest overwonnen heeft, is de Superziel al bereikt, omdat hij vrede heeft gevonden. Voor zo iemand zijn geluk en verdriet, hitte en kou, eer en schande īīn en hetzelfde.

Betekenisverklaring

Ieder levend wezen is er eigenlijk voor bedoeld om de opdrachten van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods uit te voeren, die in ieders hart aanwezig is als Paramātmā. Wanneer de geest door de externe, illusionerende energie misleid wordt, raakt men verstrikt in materiële activiteiten. Zodra iemand de geest door een van de yogamethoden beheerst, moet hij daarom worden beschouwd als iemand die het doel heeft bereikt.

Men moet zich schikken naar hogere leiding. Wanneer iemands geest geconcentreerd is op de hogere natuur, heeft hij geen ander alternatief dan de leiding van de Allerhoogste te volgen. De geest moet zich aan een hogere leiding overgeven en die volgen. Wanneer de geest beheerst is, volgt men vanzelf de leiding van de Paramātmā (de Superziel). Omdat deze transcendentale positie onmiddellijk bereikt wordt door iemand die Kṛṣṇa-bewust is, is de toegewijde van Kṛṣṇa onaangedaan door de dualiteiten van het materiële bestaan, zoals ellende en geluk, kou en hitte enz. Dit is een toestand van praktische samādhi of volledig opgaan in het Allerhoogste.

Tekst

jñāna-vijñāna-tṛptātmā
kūṭa-stho vijitendriyaḥ
yukta ity ucyate yogī
sama-loṣṭrāśma-kāñcanaḥ

Synoniemen

jñāna — door verkregen kennis; vijñāna — en gerealiseerde kennis; tṛpta — tevreden; ātmā — een levend wezen; kūṭa-sthaḥ — in het spirituele staan; vijita-indriyaḥ — met beheerste zintuigen; yuktaḥ — gekwalificeerd voor zelfrealisatie; iti — zo; ucyate — wordt genoemd; yogī — een mysticus; sama — evenwichtig; loṣṭra — een kluit aarde; aśma — steen; kāñcanaḥ — goud.

Vertaling

Men wordt als werkelijk zelfgerealiseerd gezien en wordt een yogī [of mysticus] genoemd, wanneer men volkomen tevreden is door de kennis en het inzicht dat men verworven heeft. Zo iemand bevindt zich op het transcendentale niveau en is zelfbeheerst. Hij ziet alles — of het nu een kluit aarde, een brok steen of een klomp goud is — als hetzelfde.

Betekenisverklaring

Boekenwijsheid zonder een besef van de Allerhoogste Waarheid is nutteloos. Dit wordt als volgt beschreven:

ataḥ śrī-kṛṣṇa-nāmādi
na bhaved grāhyam indriyaiḥ
sevonmukhe hi jihvādau
svayam eva sphuraty adaḥ

‘Niemand kan de transcendentale aard van de naam, gedaante, eigenschappen en het vermaak van Śrī Kṛṣṇa begrijpen door materieel bedekte en onzuivere zintuigen. Alleen wanneer iemand door transcendentale dienst aan de Heer spiritueel verzadigd raakt, worden de transcendentale naam, gedaante,eigenschappen en het transcendentale vermaak van de Heer aan hem geopenbaard.’ (Bhakti-rasāmṛta-sindhu 1.2.234)

Deze Bhagavad-gītā is de wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Niemand kan door wereldse geleerdheid alleen Kṛṣṇa-bewust worden. Men moet fortuinlijk genoeg zijn om met een persoon om te gaan die een zuiver bewustzijn heeft. Een Kṛṣṇa-bewust persoon heeft door de genade van Kṛṣṇa gerealiseerde kennis, omdat hij tevreden is met zuivere devotionele dienst. Door gerealiseerde, transcendentale kennis wordt iemand perfect en door die kennis kan iemand vastberaden blijven in zijn overtuiging. Maar iemand die alleen academische kennis heeft, kan gemakkelijk misleid worden en in de war raken door schijnbare tegenstrijdigheden. Het is de zelfgerealiseerde ziel die werkelijk zelfbeheerst is, want zo iemand heeft zich aan Kṛṣṇa overgegeven. Hij is transcendentaal omdat hij niets te maken heeft met wereldse geleerdheid. Wereldse geleerdheid en mentale speculatie, die voor anderen als goud zijn, zijn voor hem niet meer waard dan wat aarde of steen.

Tekst

suhṛn-mitrāry-udāsīna-
madhyastha-dveṣya-bandhuṣu
sādhuṣv api ca pāpeṣu
sama-buddhir viśiṣyate

Synoniemen

su-hṛt — tegenover hen die van nature welgezinden zijn; mitra — toegenegen weldoeners; ari — vijanden; udāsīna — zij die neutraal zijn te midden van oorlogvoerenden; madhya-stha — bemiddelaars tussen hen die oorlogvoeren; dveṣya — de vijandigen; bandhuṣu — en de familieleden of kennissen; sādhuṣu — tegenover de vromen; api — en ook; ca — en; pāpeṣu — tegenover de zondaars; sama-buddhiḥ — een intelligentie hebben die alles beschouwt op basis van gelijkheid; viśiṣyate — is ver gevorderd.

Vertaling

Men wordt als nog verder gevorderd beschouwd, als men oprechte welgezinden, toegenegen weldoeners, de onpartijdigen, bemiddelaars, haatdragenden, vrienden en vijanden, vromen en zondaars allemaal met een neutrale geest beschouwt.

Tekst

yogī yuñjīta satatam
ātmānaṁ rahasi sthitaḥ
ekākī yata-cittātmā
nirāśīr aparigrahaḥ

Synoniemen

yogī — een transcendentalist; yuñjīta — moet zich op Kṛṣṇa-bewustzijn concentreren; satatam — onophoudelijk; ātmānam — zichzelf (met zijn lichaam, geest en zelf); rahasi — op een afgezonderde plaats; sthitaḥ — zich bevindend; ekākī — alleen; yata-citta-ātmā — altijd zorgvuldig zijn geest beheersend; nirāśīḥ — zonder tot iets anders aangetrokken te worden; aparigrahaḥ — vrij van het gevoel iets te bezitten.

Vertaling

De transcendentalist moet zijn lichaam, geest en zelf altijd gebruiken in relatie met de Allerhoogste. Hij moet alleen en op een afgezonderde plaats leven en voortdurend zorgvuldig zijn geest beheersen. Hij moet vrij zijn van verlangens en van het idee iets te bezitten.

Betekenisverklaring

Iemand kan zich op verschillende niveaus bewust zijn van Kṛṣṇa, namelijk Kṛṣṇa als Brahman, Paramātmā en de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. In het kort betekent Kṛṣṇa-bewustzijn dat iemand altijd transcendentale liefdedienst aan de Heer bewijst. Maar zij die gehecht zijn aan het onpersoonlijk Brahman of de gelokaliseerde Superziel zijn ook gedeeltelijk Kṛṣṇa-bewust, omdat het onpersoonlijk Brahman de spirituele uitstraling van Kṛṣṇa is en de Superziel de alomtegenwoordige deelexpansie van Kṛṣṇa. Op die manier zijn de impersonalisten en zij die mediteren ook indirect Kṛṣṇa-bewust. Een persoon die direct Kṛṣṇa-bewust is, is de allerhoogste transcendentalist, omdat zo’n toegewijde weet wat er met Brahman en Paramātmā bedoeld wordt. Zijn kennis van de Absolute Waarheid is perfect, terwijl de impersonalist en de mediterende yogī niet volmaakt Kṛṣṇa-bewust zijn. Ondanks dat krijgen ze hier allemaal de instructie voortdurend bezig te zijn met hun bepaalde activiteiten, zodat ze vroeg of laat tot de hoogste perfectie zullen komen.

De eerste taak van een transcendentalist is om zijn geest altijd gericht te houden op Kṛṣṇa. Men moet altijd aan Kṛṣṇa denken en Hem geen moment vergeten. De concentratie van de geest op de Allerhoogste wordt samādhi of de toestand van diepe meditatie genoemd. Om de geest te kunnen concentreren moet iemand altijd in afzondering blijven en verstoring door externe objecten vermijden. Hij moet zeer zorgvuldig zijn in het aanvaarden van gunstige voorwaarden die zijn bewustwording beïnvloeden en in het verwerpen van ongunstige. Daarnaast moet hij volkomen vastberaden zijn niet te hunkeren naar onnodige materiële dingen die hem verstrikken door een besef van eigendom. Aan al deze voorzorgsmaatregelen wordt perfect voldaan wanneer iemand direct Kṛṣṇa-bewustzijn beoefent, omdat direct Kṛṣṇa-bewustzijn zelfverloochening betekent, wat de kans op materiële bezitsdrang zeer klein maakt. Śrīla Rūpa Gosvāmī karakteriseert Kṛṣṇa-bewustzijn als volgt:

anāsaktasya viṣayān, yathārham upayuñjataḥ
nirbandhaḥ kṛṣṇa-sambandhe, yuktaṁ vairāgyam ucyate
prāpañcikatayā buddhyā
hari-sambandhi-vastunaḥ
mumukṣubhiḥ parityāgo
vairāgyaṁ phalgu kathyate

‘Wanneer iemand nergens aan gehecht is, maar tegelijkertijd alles aanvaardt wat in verband staat met Kṛṣṇa, dan is hij op de juiste manier verheven boven bezitsdrang. De onthechting van iemand die daarentegen alles verwerpt zonder te weten in wat voor relatie het met Kṛṣṇa staat, is niet zo compleet.’ (Bhakti-rasāmṛta-sindhu 1.2.255-256)

Een Kṛṣṇa-bewust persoon weet heel goed dat alles eigendom van Kṛṣṇa is en daarom heeft hij nooit het idee dat hij persoonlijke eigendommen bezit. Voor zichzelf hunkert hij op die manier nergens naar. Hij weet dingen die gunstig zijn voor Kṛṣṇa-bewustzijn te aanvaarden en dingen die ongunstig zijn voor Kṛṣṇa-bewustzijn te verwerpen. Hij houdt zich altijd afzijdig van materiële dingen, omdat hij altijd transcendentaal is, en hij is altijd alleen, omdat hij niets te maken heeft met personen die niet Kṛṣṇa-bewust zijn. Daarom is een Kṛṣṇa-bewust persoon de perfecte yogī.

Tekst

śucau deśe pratiṣṭhāpya
sthiram āsanam ātmanaḥ
nāty-ucchritaṁ nāti-nīcaṁ
cailājina-kuśottaram
tatraikāgraṁ manaḥ kṛtvā
yata-cittendriya-kriyaḥ
upaviśyāsane yuñjyād
yogam ātma-viśuddhaye

Synoniemen

śucau — in een geheiligde; deśe — gebied; pratiṣṭhāpya — plaatsend; sthiram — stabiele; āsanam — zitplaats; ātmanaḥ — zijn eigen; na — niet; ati — te; ucchritam — hoog; na — noch; ati — te; nīcam — laag; caila-ajina — van een zachte doek en een hertenvel; kuśa — en kuśa-gras; uttaram — bedekking; tatra — daarop; eka-agram — met de aandacht op īīn ding gericht; manaḥ — de geest; kṛtvā — makend; yata-citta — de gedachten beheersen; indriya — zintuigen; kriyaḥ — en activiteiten; upaviśya — zittend; āsane — op de zitplaats; yuñjyāt — moet verrichten; yogam — yogabeoefening; ātma — het hart; viśuddhaye — om te zuiveren.

Vertaling

Om yoga te beoefenen moet men naar een afgezonderde plaats gaan, er kuśa-gras op de grond leggen en dit bedekken met een hertenvel en een zachte doek. De plek moet niet te hoog of te laag zijn en moet zich in een heilige plaats bevinden. De yogī moet daar dan in een stabiele houding gaan zitten en er yoga beoefenen om zijn hart te zuiveren door zijn geest, zintuigen en activiteiten te beheersen en door zijn aandacht op īīn punt te richten.

Betekenisverklaring

Een ‘heilige plaats’ verwijst naar pelgrimsoorden. In India verlaten de yogī’s, de transcendentalisten of de toegewijden, hun huis om in heilige plaatsen zoals Prayāga, Mathurā, Vṛndāvana, Hṛṣīkeśa en Hardwar te verblijven en in eenzaamheid yoga te beoefenen waar heilige rivieren zoals de Yamunā en de Ganges stromen. Maar vaak is dit niet mogelijk, vooral voor degenen buiten India. De zogenaamde yogaclubs in de grote steden mogen misschien succesvol zijn en materieel gezien winst maken, maar ze zijn volkomen ongeschikt om werkelijk yoga te beoefenen. Wie geen zelfbeheersing en geen onverstoorde geest heeft, kan geen meditatie beoefenen. In de Bṛhan-nāradīya Purāṇa wordt daarom gezegd dat het chanten van de heilige naam van de Heer de beste manier voor spirituele bewustwording is in het Kali-yuga, het huidige yuga of tijdperk waarin de mensen over het algemeen kort leven, traag zijn in spirituele bewustwording en altijd verstoord zijn door allerlei angsten.

harer nāma harer nāma
harer nāmaiva kevalam
kalau nāsty eva nāsty eva
nāsty eva gatir anyathā

‘In dit tijdperk van strijd en hypocrisie is het chanten van de heilige naam van de Heer de enige manier om verlost te worden. Er is geen andere weg. Er is geen andere weg. Er is geen andere weg.’

Tekst

samaṁ kāya-śiro-grīvaṁ
dhārayann acalaṁ sthiraḥ
samprekṣya nāsikāgraṁ svaṁ
diśaś cānavalokayan
praśāntātmā vigata-bhīr
brahmacāri-vrate sthitaḥ
manaḥ saṁyamya mac-citto
yukta āsīta mat-paraḥ

Synoniemen

samam — recht; kāya — lichaam; śiraḥ — hoofd; grīvam — en nek; dhārayan — houdend; acalam — onbeweeglijk; sthiraḥ — stil; samprekṣya — kijkend; nāsikā — van de neus; agram — naar de punt; svam — eigen; diśaḥ — aan alle kanten; ca — ook; anavalokayan — niet kijkend; praśānta — onverstoord; ātmā — geest; vigata-bhīḥ — zonder angst; brahmacāri-vrate — met de gelofte van seksuele onthouding; sthitaḥ — bevinden; manaḥ — de geest; saṁyamya — volledig bedwingend; mat — op Mij (Kṛṣṇa); cittaḥ — de geest concentreren; yuktaḥ — de ware yogī; āsīta — moet zitten; mat — Mij; paraḥ — het uiteindelijke doel.

Vertaling

Men moet zijn romp, nek en hoofd in een rechte lijn gestrekt houden en dan onbeweeglijk naar de punt van de neus staren. Op die manier moet men met een onverstoorde, bedwongen geest, zonder angst en volkomen vrij van seksualiteit op Mijn gedaante in het hart mediteren en Mij het hoogste doel van het leven maken.

Betekenisverklaring

Het doel van het leven is om Kṛṣṇa te leren kennen, die aanwezig is in het hart van ieder levend wezen als Paramātmā, de vierarmige gedaante van Viṣṇu. De methode van yoga wordt beoefend om deze gelokaliseerde vorm van Viṣṇu te ontdekken en te zien en om geen andere reden. De gelokaliseerde viṣṇu-mūrti is de volkomen expansie van Kṛṣṇa, die Zich in ieders hart bevindt. Wie niet van plan is zich bewust te worden van deze viṣṇu-mūrti, houdt zich nutteloos bezig met pseudoyoga en verspilt beslist zijn tijd. Kṛṣṇa is het uiteindelijke doel van het leven en de viṣṇu-mūrti in het hart is het doel van de beoefening van yoga.

Om zich bewust te worden van deze viṣṇu-mūrti in het hart moet men zich volledig onthouden van seksualiteit; daarvoor is het nodig dat men zijn huis verlaat en op een afgezonderde plaats alleen leeft en blijft zitten zoals hierboven werd aangegeven. Men kan onmogelijk elke dag thuis of waar dan ook van seks genieten en zogenaamde yogalessen volgen en zo een yogī worden. Men moet zich oefenen in het beheersen van de geest en allerlei soorten van zinsbevrediging vermijden, waarvan seksualiteit de belangrijkste is. De grote wijze Yājñavalkya schrijft in zijn regels voor seksuele onthouding:

karmaṇā manasā vācā
sarvāvasthāsu sarvadā
sarvatra maithuna-tyāgo
brahmacaryaṁ pracakṣate

‘De gelofte van brahmacarya is ervoor bedoeld om iemand te helpen zich volledig te onthouden van seksualiteit in daad, in woord en in de geest, ofwel overal, altijd en onder alle omstandigheden.’

Niemand kan op de juiste manier yoga beoefenen door toe te geven aan seksualiteit. Daarom wordt brahmacarya onderwezen vanaf de kinderjaren, waarin iemand nog niets van seksualiteit afweet. Jonge jongens van vijf jaar worden naar de guru-kula gestuurd, de verblijfplaats van de spiritueel leraar, en de leraar traint hen in discipline, zodat ze brahmacārī’s worden. Zonder deze oefening kan niemand vooruitgang maken in welke yoga dan ook of het nu dhyāna-, jñāna- of bhakti-yoga is.

Wie echter de regels en bepalingen van het gehuwde leven volgt en alleen met zijn vrouw een seksuele relatie heeft (en ook dat volgens bepaalde regels), wordt ook een brahmacārī genoemd. Zo’n beheerste getrouwde brahmacārī kan worden aanvaard in de bhakti-school, maar de scholen van jñāna en dhyāna laten zelfs geen getrouwde brahmacārī’s toe. Deze scholen eisen volledige onthouding, zonder enig compromis. In de bhakti-school wordt een getrouwde brahmacārī gereguleerde seksualiteit toegestaan, want bhakti-yoga is zo krachtig dat iemand zijn aantrekking tot seksualiteit vanzelf verliest, omdat hij bezig is met iets hogers — dienst aan de Heer. In de Bhagavad-gītā (2.59) staat:

viṣayā vinivartante
nirāhārasya dehinaḥ
rasa-varjaṁ raso ’py asya
paraṁ dṛṣṭvā nivartate

Hoewel anderen gedwongen worden zichzelf te weerhouden van zinsbevrediging, weerhoudt een toegewijde van de Heer zich er vanzelf van, omdat hij een hogere smaak ervaart. Niemand anders dan de toegewijde heeft kennis over die hogere smaak.

Vigata-bhīḥ. Niemand is zonder angst, tenzij hij volledig Kṛṣṇa-bewust is. Door haar verwrongen geheugen, door het vergeten van haar eeuwige relatie met Kṛṣṇa, is een geconditioneerde ziel angstig. Het Bhāgavatam (11.2.37) zegt: bhayaṁ dvitīyābhiniveśataḥ syād īśād apetasya viparyayo ’smṛtiḥ. Kṛṣṇa-bewustzijn is de enige basis voor onbevreesdheid. Daarom is het voor een Kṛṣṇa-bewust persoon mogelijk om perfect yoga te beoefenen. Omdat het zien van de Heer in zichzelf het uiteindelijke doel van yoga is, is een Kṛṣṇa-bewust persoon al de beste van alle yogī’s. De principes van de yogamethode die hier vermeld werden, verschillen van die van de populaire zogenaamde yogaclubs.

Tekst

yuñjann evaṁ sadātmānaṁ
yogī niyata-mānasaḥ
śāntiṁ nirvāṇa-paramāṁ
mat-saṁsthām adhigacchati

Synoniemen

yuñjan — beoefenen; evam — zoals hierboven vermeld; sadā — voortdurend; ātmānam — lichaam, geest en ziel; yogī — de mystieke transcendentalist; niyata-mānasaḥ — met een geest die onder controle is; śāntim — vrede; nirvāṇa-paramām — beëindiging van het materiële bestaan; mat-saṁsthām — de spirituele wereld (het koninkrijk van God); adhigacchati — bereikt.

Vertaling

Op die manier oefent de mystieke transcendentalist zich voortdurend in het beheersen van de activiteiten van lichaam en geest en beëindigt hij, wanneer zijn geest onder controle is, het materiële bestaan en bereikt hij het koninkrijk van God [de verblijfplaats van Kṛṣṇa].

Betekenisverklaring

Het uiteindelijke doel van yoga wordt nu duidelijk uitgelegd. Yogabeoefening is er niet voor bedoeld om bepaalde materiële voorzieningen te krijgen — het helpt het materiële bestaan te beëindigen. Wie naar een verbetering van zijn gezondheid zoekt of materiële perfectie verlangt, is volgens de Bhagavad-gītā geen yogī. Het beëindigen van het materiële bestaan houdt evenmin in dat iemand opgaat in de ‘leegte’, die slechts een mythe is. In de schepping van de Heer is er nergens een leegte. Integendeel, het is zo dat het beëindigen van het materiële bestaan iemand in staat stelt om binnen te gaan in de spirituele hemel, de verblijfplaats van de Heer. De verblijfplaats van de Heer wordt duidelijk beschreven in de Bhagavad-gītā als die plaats waar geen zon, maan of elektriciteit nodig is. Alle planeten in het spirituele koninkrijk geven zelf licht zoals de zon in de materiële hemel. Het koninkrijk van God is overal, maar de spirituele hemel en de planeten daarvan worden paraṁ dhāma genoemd, hogere verblijfplaatsen.

Een volleerd yogī, die een perfect begrip heeft van Heer Kṛṣṇa zoals hier door de Heer Zelf wordt verklaard (mat-cittaḥ, mat-paraḥ, mat-saṁsthām), kan werkelijk vredig worden en kan uiteindelijk Zijn allerhoogste woning, Kṛṣṇaloka, bereiken, die ook bekendstaat als Goloka Vṛndāvana. In de Brahma-saṁhitā (5.37) wordt duidelijk gezegd: goloka eva nivasaty akhilātma-bhūtaḥ — ook al verblijft de Heer altijd in Zijn woning, Goloka, toch is Hij door Zijn hogere, spirituele energieën het aldoordringende Brahman en ook de gelokaliseerde Paramātmā. Zonder Kṛṣṇa en Zijn volkomen expansie Viṣṇu op de juiste manier te begrijpen kan niemand de spirituele hemel (Vaikuṇṭha) bereiken of binnengaan in de eeuwige woning van de Heer (Goloka Vṛndāvana). Wie Kṛṣṇa-bewust handelt, is daarom de perfecte yogī, omdat zijn geest altijd verzonken is in de activiteiten van Kṛṣṇa (sa vai manaḥ kṛṣṇa-padāravindayoḥ). In de Veda’s (Śvetāśvatara Upaniṣad 3.8) vinden we ook: tam eva viditvāti mṛtyum eti — ‘Men kan het pad van geboorte en dood alleen transcenderen door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, te begrijpen.’ Met andere woorden, de perfectie van de yogamethode is dat men uit het materiële bestaan bevrijd raakt en niet een of ander magisch gegoochel of het uithalen van gymnastische toeren om het argeloze publiek te bedriegen.

Tekst

nāty-aśnatas tu yogo ’sti
na caikāntam anaśnataḥ
na cāti-svapna-śīlasya
jāgrato naiva cārjuna

Synoniemen

na — nooit; ati — te veel; aśnataḥ — van iemand die eet; tu — maar; yogaḥ — verbinden met de Allerhoogste; asti — er is; na — evenmin; ca — ook; ekāntam — overdreven; anaśnataḥ — zich onthouden van eten; na — evenmin; ca — ook; ati — te veel; svapna-śīlasya — van iemand die slaapt; jāgrataḥ — van iemand die ’s nachts te veel wakker is; na — evenmin; eva — ooit; ca — en; arjuna — o Arjuna.

Vertaling

Men kan onmogelijk een yogī worden, o Arjuna, wanneer men te veel of te weinig eet, te veel slaapt of niet genoeg slaapt.

Betekenisverklaring

In dit vers wordt de yogī’s aangeraden om hun slaap en eten te reguleren. Te veel eten betekent meer eten dan nodig is om lichaam en ziel bij elkaar te houden. De mens hoeft geen dieren te eten, omdat er een toereikende voorraad granen, groenten, fruit en melk is. Zulk simpel voedsel is volgens de Bhagavad-gītā voedsel in de hoedanigheid goedheid. Vleeseten is voor personen in de hoedanigheid onwetendheid. Zij die zich daarom te goed doen aan vleeseten, drinken, roken en het eten van voedsel dat niet eerst aan Kṛṣṇa geofferd is, zullen slecht karma krijgen, omdat ze alleen maar onzuivere dingen tot zich nemen. Bhuñjate te tv aghaṁ pāpā ye pacanty ātma-kāraṇāt. Iedereen die voor zinnelijk genot eet of die voor zichzelf kookt zonder zijn voedsel aan Kṛṣṇa te offeren, eet alleen maar zonde.

Wie zonde eet en meer eet dan hem is toegemeten, kan niet perfect yoga beoefenen. Men zou bij voorkeur alleen moeten eten wat Kṛṣṇa van het aan Hem geofferde voedsel overlaat. Een Kṛṣṇa-bewust persoon eet niets wat niet eerst aan Kṛṣṇa geofferd is. Daarom kan alleen een Kṛṣṇa-bewust persoon perfectie bereiken in het beoefenen van yoga. Ook iemand die zich kunstmatig van eten weerhoudt door zijn eigen methode van vasten te verzinnen, kan geen yoga beoefenen. Een Kṛṣṇa-bewust persoon vast zoals dat in de heilige teksten wordt aangeraden; hij vast of eet niet meer dan nodig is en is op die manier in staat yoga te beoefenen.

Wie meer eet dan noodzakelijk, zal tijdens het slapen veel dromen en daardoor meer slapen dan nodig is. Men zou niet langer dan zes uur per dag moeten slapen. Wie meer dan zes uur van de vierentwintig uur slaapt, wordt zeker beïnvloed door de hoedanigheid onwetendheid. Iemand in de hoedanigheid onwetendheid is lui en geneigd om veel te slapen. Zo iemand kan geen yoga beoefenen.

Tekst

yuktāhāra-vihārasya
yukta-ceṣṭasya karmasu
yukta-svapnāvabodhasya
yogo bhavati duḥkha-hā

Synoniemen

yukta — gereguleerd; āhāra — eten; vihārasya — ontspanning; yukta — gereguleerd; ceṣṭasya — van iemand die werkt voor zijn levensonderhoud; karmasu — in het vervullen van plichten; yukta — gereguleerd; svapna-avabodhasya — slapen en wakker zijn; yogaḥ — beoefening van yoga; bhavati — wordt; duḥkha-hā — pijn verminderen.

Vertaling

Wie gematigd is in eten, slapen, ontspanning en werk, kan door het beoefenen van yoga alle materiële pijn verlichten.

Betekenisverklaring

Overdadig eten, slapen, verdedigen en paren — allemaal behoeften van het lichaam — kan de vooruitgang van yoga belemmeren. Wat eten betreft: dit kan alleen gereguleerd worden wanneer iemand er een gewoonte van heeft gemaakt om prasāda (geheiligd voedsel) te eten. Volgens de Bhagavad-gītā (9.26) worden aan Heer Kṛṣṇa groenten, bloemen, vruchten, granen, melk enz. geofferd. Op die manier raakt een Kṛṣṇa-bewust persoon vanzelf getraind om geen voedsel te nemen dat niet voor de mens is bedoeld of dat niet in de hoedanigheid goedheid is.

Wat slapen betreft: een Kṛṣṇa-bewust persoon is tijdens het vervullen van zijn plichten in Kṛṣṇa-bewustzijn altijd alert en beschouwt daarom ieder moment dat onnodig gebruikt wordt om te slapen als een groot verlies. Avyartha-kālatvam: een Kṛṣṇa-bewust persoon kan niet verdragen dat een minuut van zijn leven voorbijgaat zonder dat hij bezig is in dienst aan de Heer. Daarom beperkt hij zijn slapen tot een minimum; zijn voorbeeld is dan ook Śrīla Rūpa Gosvāmī, die altijd bezig was Kṛṣṇa te dienen en niet meer dan twee uur per dag kon slapen, en soms zelfs dat niet eens. Ṭhākura Haridāsa weigerde zelfs prasāda te eten of een moment te slapen voordat hij zich aan zijn dagelijkse gewoonte had gehouden om driehonderdduizend namen op zijn meditatiekralen te chanten.

Wat werk betreft: een Kṛṣṇa-bewust persoon doet niets wat geen verband houdt met het belang van Kṛṣṇa en daarom is zijn werk altijd gereguleerd en onaangetast door zinsbevrediging. Omdat er geen sprake is van zinsbevrediging, houdt een Kṛṣṇa-bewust persoon zich niet bezig met materiële vrijetijdsbesteding. En omdat hij gereguleerd is in al zijn werk, spraak, slapen, waken en alle andere lichamelijke activiteiten, bestaat er voor hem geen materiële ellende.

Tekst

yadā viniyataṁ cittam
ātmany evāvatiṣṭhate
nispṛhaḥ sarva-kāmebhyo
yukta ity ucyate tadā

Synoniemen

yadā — wanneer; viniyatam — bijzonder gedisciplineerd; cittam — de geest en zijn activiteiten; ātmani — in het transcendentale; eva — zeker; avatiṣṭhate — wordt bestendig; nispṛhaḥ — vrij van verlangen; sarva — naar allerlei soorten; kāmebhyaḥ — materiële zinsbevrediging; yuktaḥ — ver gevorderd in yoga; iti — zo; ucyate — wordt gezegd; tadā — op dat moment.

Vertaling

Wanneer de yogī, door yoga te beoefenen, de activiteiten van zijn geest beteugelt en gevestigd raakt in het transcendentale, vrij van alle materiële verlangens, dan wordt gezegd dat hij ver gevorderd is in yoga.

Betekenisverklaring

De activiteiten van een yogī onderscheiden zich van die van een gewoon persoon door zijn karakteristieke onthechting van alle materiële verlangens, waarvan seks de voornaamste is. Een perfecte yogī weet de activiteiten van de geest zo te disciplineren, dat hij niet langer verstoord kan worden door welk materieel verlangen dan ook. Dit niveau van perfectie wordt door Kṛṣṇa-bewuste personen vanzelf bereikt, zoals beschreven wordt in het Śrīmad-Bhāgavatam (9.4.18-20):

sa vai manaḥ kṛṣṇa-padāravindayor
vacāṁsi vaikuṇṭha-guṇānuvarṇane
karau harer mandira-mārjanādiṣu
śrutiṁ cakārācyuta-sat-kathodaye
mukunda-liṅgālaya-darśane dṛśau
tad-bhṛtya-gātra-sparśe ’ṅga-saṅgamam
ghrāṇaṁ ca tat-pāda-saroja-saurabhe
śrīmat-tulasyā rasanāṁ tad-arpite
pādau hareḥ kṣetra-padānusarpaṇe
śiro hṛṣīkeśa-padābhivandane
kāmaṁ ca dāsye na tu kāma-kāmyayā
yathottama-śloka-janāśrayā ratiḥ

‘Koning Ambarīṣa concentreerde allereerst zijn geest op de lotusvoeten van Heer Kṛṣṇa; daarna gebruikte hij zijn woorden om de transcendentale eigenschappen van de Heer te beschrijven; zijn handen om de tempel van de Heer schoon te maken; zijn oren om over de activiteiten van de Heer te horen; zijn ogen om de transcendentale gedaante van de Heer te zien; zijn lichaam om de lichamen van de toegewijden aan te raken; zijn neus om de geuren van de lotusbloemen te ruiken die aan de Heer worden geofferd; zijn tong om de tulasī-blaadjes te proeven die aan de lotusvoeten van de Heer worden geofferd; zijn benen om naar de pelgrimsoorden en de tempel van de Heer te gaan; zijn hoofd om zijn eerbetuigingen aan de Heer te brengen, en zijn verlangens om de missie van de Heer te volbrengen. Al deze transcendentale activiteiten zijn eigen aan een zuivere toegewijde.’

Voor impersonalisten mag het transcendentale niveau misschien onverwoordbaar lijken, maar voor een Kṛṣṇa-bewust persoon wordt het heel gemakkelijk en haalbaar, zoals duidelijk wordt uit de bovenstaande beschrijving van de bezigheden van Mahārāja Ambarīṣa. Tenzij de geest op de lotusvoeten van de Heer geconcentreerd is door voortdurende herinnering, zijn zulke transcendentale bezigheden onuitvoerbaar. In devotionele dienst aan de Heer worden deze activiteiten, waarbij alle zintuigen in dienst van de Heer worden betrokken, daarom arcana genoemd. De zintuigen en de geest hebben activiteiten nodig; ze simpelweg negeren is ondoenlijk. Voor mensen in het algemeen — in het bijzonder voor hen die zich niet in de onthechte levensorde bevinden — zijn transcendentale activiteiten voor de zintuigen en de geest, zoals hierboven beschreven is, de perfecte methode om het transcendentale niveau te bereiken, dat in de Bhagavad-gītā yukta wordt genoemd.

Tekst

yathā dīpo nivāta-stho
neṅgate sopamā smṛtā
yogino yata-cittasya
yuñjato yogam ātmanaḥ

Synoniemen

yathā — zoals; dīpaḥ — een lamp; nivāta-sthaḥ — op een plaats zonder wind; na — niet; iṅgate — flakkert; — deze; upamā — vergelijking; smṛtā — wordt beschouwd; yoginaḥ — van de yogī; yata-cittasya — van wie de geest beheerst is; yuñjataḥ — voortdurend bezig met; yogam — in meditatie; ātmanaḥ — op het transcendentale.

Vertaling

Zoals een lamp op een windstille plaats niet flakkert, zo blijft de transcendentalist die zijn geest beheerst altijd evenwichtig in zijn meditatie op het transcendente Zelf.

Betekenisverklaring

Een werkelijk Kṛṣṇa-bewust persoon, die voortdurend opgaat in het transcendentale en die altijd onverstoorbaar mediteert op de Heer, die hij aanbidt, is net zo evenwichtig als een lamp op een windstille plek.

Tekst

yatroparamate cittaṁ
niruddhaṁ yoga-sevayā
yatra caivātmanātmānaṁ
paśyann ātmani tuṣyati
sukham ātyantikaṁ yat tad
buddhi-grāhyam atīndriyam
vetti yatra na caivāyaṁ
sthitaś calati tattvataḥ
yaṁ labdhvā cāparaṁ lābhaṁ
manyate nādhikaṁ tataḥ
yasmin sthito na duḥkhena
guruṇāpi vicālyate
taṁ vidyād duḥkha-saṁyoga-
viyogaṁ yoga-saṁjñitam

Synoniemen

yatra — in die toestand waar; uparamate — ophouden (omdat men transcendentaal geluk ervaart); cittam — activiteiten van de geest; niruddham — weerhouden zijn van materie; yoga-sevayā — door het beoefenen van yoga; yatra — waarin; ca — ook; eva — zeker; ātmanā — door de zuivere geest; ātmānam — het zelf; paśyan — de positie begrijpen van; ātmani — in het zelf; tuṣyati — men raakt tevreden; sukham — vreugde; ātyantikam — allerhoogste; yat — welke; tat — dat; buddhi — door intelligentie; grāhyam — toegankelijk; atīndriyam — transcendentaal; vetti — men weet; yatra — waarin; na — nooit; ca — ook; eva — zeker; ayam — hij; sthitaḥ — bevinden in; calati — wijkt; tattvataḥ — van de waarheid; yam — dat wat; labdhvā — door te bereiken; ca — ook; aparam — geen ander; lābham — rijkdom; manyate — beschouwt; na — nooit; adhikam — meer; tataḥ — dan dat; yasmin — waarin; sthitaḥ — zich bevindend in; na — nooit; duḥkhena — door ellende; guruṇā api — hoewel zeer moeilijk; vicālyate — wordt aan het wankelen gebracht; tam — dat; vidyāt — je moet weten; duḥkha-saṁyoga — van de ellende van contact met de materie; viyogam — verdelging; yoga-saṁjñitam — die in yoga een toestand van diepe meditatie wordt genoemd.

Vertaling

In het stadium van volmaaktheid, dat de toestand van diepe meditatie of samādhi wordt genoemd, wordt de geest volledig van materiële mentale activiteiten weerhouden door de beoefening van yoga. Deze volmaaktheid wordt gekenmerkt door het vermogen om met de zuivere geest het zelf te aanschouwen en daarbij plezier en vreugde in het zelf te ervaren. In die vreugdevolle toestand ervaart men oneindig transcendentaal geluk met transcendentale zintuigen. Bevindt men zich eenmaal in die toestand, dan verwijdert men zich niet meer van de waarheid, en wanneer dit bereikt is, denkt men dat er geen grotere rijkdom bestaat. Wie zich in een dergelijke positie bevindt, raakt nooit verstoord, zelfs niet te midden van de grootste moeilijkheden. Dit is werkelijke vrijheid van alle ellende die voortkomt uit het contact met materie.

Betekenisverklaring

Door het beoefenen van yoga raakt men geleidelijk aan onthecht van materiële ideeën. Dit is het primaire kenmerk van yoga. Hierna komt iemand in een vaste toestand van diepe meditatie of samādhi, wat betekent dat de yogī zich bewust wordt van de Superziel met behulp van de transcendentale geest en intelligentie, zonder de misidentificatie van het zelf met de Superziel. De beoefening van yoga is min of meer gebaseerd op de principes van het systeem van Patañjali. Sommige ongeautoriseerde commentatoren proberen te bewijzen dat de individuele ziel en de Superziel identiek zijn en de monisten denken dat die eenheid bevrijding betekent, maar het werkelijk doel van Patañjali’s yogamethode begrijpen ze niet.

In het systeem van Patañjali wordt het bestaan van transcendentale vreugde aanvaard, maar de monisten aanvaarden dit transcendentale geluk niet, omdat ze bang zijn dat het hun theorie van eenheid in gevaar brengt. De dualiteit van kennis en kenner wordt door de nondualist niet aanvaard, maar in dit vers wordt transcendentale vreugde — waarvan men zich bewust is met behulp van transcendentale zintuigen — wel aanvaard. Dit wordt bevestigd door Patañjali Muni, de beroemde vertegenwoordiger van de yogamethode. In zijn Yoga-sūtra’s (4.34) verklaart deze grote wijze: puruṣārtha-śūnyānāṁ guṇānāṁ pratiprasavaḥ kaivalyaṁ svarūpa-pratiṣṭhā vā citi-śaktir iti. Dit citi-śakti of intern vermogen is transcendentaal. Puruṣārtha betekent materiële religiositeit, economische ontwikkeling, zinsbevrediging en uiteindelijk proberen īīn te worden met de Allerhoogste. Deze ‘eenheid met de Allerhoogste’ wordt door de monist kaivalyam genoemd. Maar volgens Patañjali is deze kaivalyam een intern of transcendentaal vermogen waardoor het levend wezen zich bewust wordt van zijn wezenlijke positie. Deze toestand wordt door Heer Caitanya omschreven als ceto-darpaṇa-mārjanam, het schoonmaken van de onzuivere spiegel van de geest. Dit ‘schoonmaken’ is werkelijke bevrijding of bhava-mahā-dāvāgni-nirvāpaṇam.

De theorie van het nirvāṇa, ook een voorafgaande toestand, is in overeenstemming met dit principe. In het Bhāgavatam (2.10.6) wordt dit svarūpeṇa vyavasthitiḥ genoemd. In dit vers bevestigt de Bhagavad-gītā deze situatie ook. Na nirvāṇa, de beëindiging van het materiële bestaan, is er sprake van spirituele activiteiten of devotionele dienst aan de Heer, wat bekendstaat als Kṛṣṇa-bewustzijn. Het Bhāgavatam spreekt hierover als svarūpeṇa vyavasthitiḥ: dit is het ‘werkelijke leven van het levend wezen’. Māyā of illusie is de toestand waarin het spirituele leven aangetast is door materiële infectie. Bevrijding van deze materiële infectie betekent niet dat de oorspronkelijke positie van het levend wezen verloren gaat. Patañjali aanvaardt dit ook wanneer hij zegt: kaivalyaṁ svarūpa-pratiṣṭhā vā citi-śaktir iti. Deze citi-śakti of transcendentale vreugde is het werkelijke leven. Dit wordt in het Vedānta-sūtra (1.1.12) bevestigd: ānanda-mayo ’bhyāsāt. Deze natuurlijke, transcendentale vreugde is het uiteindelijke doel van yoga en ze kan gemakkelijk verkregen worden door devotionele dienst of bhakti-yoga. Deze bhakti-yoga zal in hoofdstuk zeven van de Bhagavad-gītā duidelijk worden uitgelegd.

In de yogamethode die in dit hoofdstuk wordt uitgelegd, bestaan er twee soorten samādhi: samprajñāta-samādhi en asamprajñāta-samādhi. Iemand die door verschillende soorten filosofisch onderzoek de transcendentale positie bereikt, wordt beschouwd als iemand die samprajñāta-samādhi bereikt heeft. In asamprajñāta-samādhi bestaat er geen enkele verbinding meer met werelds genot, omdat iemand dan ontstegen is aan alle variaties van geluk die verkregen kunnen worden via de zintuigen. Wanneer de yogī zich eenmaal in die transcendentale positie bevindt, zal hij deze nooit verlaten. Als een yogī deze positie niet bereikt, is hij niet succesvol.

De zogenaamde yogabeoefening van tegenwoordig, die gepaard gaat met verschillende vormen van zinsbevrediging, is tegenstrijdig. Een yogī die toegeeft aan seks en drugsgebruik is een aanfluiting. Zelfs de yogī’s die tijdens het proces van yoga worden aangetrokken door siddhi’s (mystieke perfecties), zijn niet volmaakt. Wanneer yogī’s worden aangetrokken door de bijverschijnselen van yoga, kunnen ze het niveau van volmaaktheid dat in dit vers wordt beschreven, niet bereiken. Daarom moeten personen die een show maken van gymnastische toeren of siddhi’s beseffen dat het doel van yoga op die manier verloren gaat.

De beste manier om in dit tijdperk yoga te beoefenen is het Kṛṣṇa-bewustzijn, dat niemand zal teleurstellen. Een Kṛṣṇa-bewust persoon is zo gelukkig met zijn bezigheid, dat hij naar geen andere vorm van geluk verlangt. Vooral in dit tijdperk van schijnheiligheid zijn er veel hindernissen voor het beoefenen van haṭha-, dhyāna- en jñāna-yoga, maar deze problemen bestaan niet bij het beoefenen van karma-yoga of bhakti-yoga.

Zolang het materiële lichaam bestaat, moet men in zijn lichamelijke behoeften voorzien, namelijk eten, slapen, verdedigen en paren. Maar wie bezig is met zuivere bhakti-yoga, met Kṛṣṇa-bewustzijn, prikkelt zijn zintuigen niet terwijl hij aan de behoeften van het lichaam voldoet. Integendeel, hij zorgt voor het strikt noodzakelijke, daarbij van de nood een deugd makend, en ervaart transcendentaal geluk in Kṛṣṇa-bewustzijn. Hij staat onverschillig tegenover incidentele gebeurtenissen als ongelukken, ziekte, schaarste en zelfs de dood van een zeer dierbaar familielid, maar let er altijd goed op dat hij zijn plichten in Kṛṣṇa-bewustzijn of bhakti-yoga vervult. Ongelukken kunnen hem nooit van zijn plicht afbrengen; zo staat in de Bhagavad-gītā (2.14): āgamāpāyino ’nityās tāṁs titikṣasva bhārata. Hij verdraagt al deze incidentele gebeurtenissen, omdat hij weet dat ze komen en gaan en zijn plichten niet beïnvloeden. Op die manier bereikt hij de hoogste perfectie in het yogaproces.

Tekst

sa niścayena yoktavyo
yogo ’nirviṇṇa-cetasā
saṅkalpa-prabhavān kāmāṁs
tyaktvā sarvān aśeṣataḥ
manasaivendriya-grāmaṁ
viniyamya samantataḥ

Synoniemen

saḥ — dat; niścayena — met een sterke vastberadenheid; yoktavyaḥ — moet beoefend worden; yogaḥ — yogamethode; anirviṇṇa-cetasā — zonder af te wijken; saṅkalpa — mentale speculaties; prabhavān — voortkomen uit; kāmān — materiële verlangens; tyaktvā — opgevend; sarvān — alle; aśeṣataḥ — volledig; manasā — door de geest; eva — zeker; indriya-grāmam — de volledige verzameling zintuigen; viniyamya — regulerend; samantataḥ — aan alle kanten.

Vertaling

Yoga moet met vastberadenheid en vertrouwen worden beoefend, zonder van het pad af te wijken. Daarnaast moet men alle materiële verlangens, die voortkomen uit mentale speculatie, zonder uitzondering opgeven om zo alle zintuigen aan alle kanten met de geest te beheersen.

Betekenisverklaring

Wie yoga beoefent, moet vastberaden zijn en zijn oefeningen geduldig uitvoeren, zonder zich te laten afleiden. Hij moet ervan overtuigd zijn dat hij uiteindelijk succes zal behalen en moet met grote volharding doorgaan en niet ontmoedigd raken als het succes enigszins op zich laat wachten. Een strikte beoefenaar is verzekerd van succes. Over bhakti-yoga zegt Rūpa Gosvāmī:

utsāhān niścayād dhairyāt
tat-tat-karma-pravartanāt
saṅga-tyāgāt sato vṛtteḥ
ṣaḍbhir bhaktiḥ prasidhyati

‘Men kan succes bereiken in het proces van bhakti-yoga door oprecht enthousiasme, volharding, vastberadenheid, door het vervullen van de voorgeschreven plichten in de omgang met toegewijden en door alleen bezig te zijn met activiteiten in goedheid.’ (Upadeśāmṛta 3)

Wat vastberadenheid betreft moet men het voorbeeld volgen van de mus die haar eieren verloor in de golven van de oceaan. Een mus legde haar eieren eens op het strand van de oceaan, maar de grote oceaan nam de eieren mee op haar golven. De mus raakte volkomen overstuur en vroeg de oceaan om haar eieren terug te geven. De oceaan nam haar verzoek niet eens in overweging. Daarop besloot de mus de hele oceaan droog te leggen. Met haar kleine snavel begon ze het water uit de oceaan te halen en iedereen lachte haar uit om haar onmogelijke vastberadenheid. Het nieuws van haar activiteiten verspreidde zich en uiteindelijk kreeg Garuḍa het te horen, de gigantische vogel die Heer Viṣṇu draagt. Hij kreeg medelijden met zijn kleine zusje en besloot haar op te zoeken. Garuḍa was zeer tevreden over de vastberadenheid van de kleine mus en beloofde te helpen. Meteen vroeg Garuḍa de oceaan om de eieren terug te geven, anders zou hij persoonlijk het werk van de mus overnemen. De oceaan werd bang en gaf de eieren terug. Op die manier werd de mus weer gelukkig door de genade van Garuḍa.

Op dezelfde manier kan het beoefenen van yoga, in het bijzonder bhakti-yoga in Kṛṣṇa-bewustzijn, moeilijk lijken. Maar als iemand de principes met grote vastberadenheid volgt, zal de Heer zeker helpen, want God helpt degenen die zichzelf helpen.

Tekst

śanaiḥ śanair uparamed
buddhyā dhṛti-gṛhītayā
ātma-saṁsthaṁ manaḥ kṛtvā
na kiñcid api cintayet

Synoniemen

śanaiḥ — geleidelijk aan; śanaiḥ — stap voor stap; uparamet — men moet zich weerhouden van; buddhyā — door intelligentie; dhṛti-gṛhītayā — gedreven door overtuiging; ātma-saṁstham — geplaatst in het transcendentale; manaḥ — de geest; kṛtvā — makend; na — niet; kiñcit — iets anders; api — zelfs; cintayet — moet denken aan.

Vertaling

Geleidelijk aan, stap voor stap, moet men met behulp van de intelligentie, gebaseerd op een rotsvaste overtuiging, de geest in een toestand van diepe meditatie brengen. Op die manier moet de geest alleen op het Zelf gericht zijn en nergens anders aan denken.

Betekenisverklaring

Door de juiste overtuiging en intelligentie moet men de activiteiten van de zintuigen geleidelijk aan stoppen. Dit wordt pratyāhāra genoemd. Wanneer de geest door overtuiging, meditatie en het stoppen van zintuiglijke activiteiten onder controle is gebracht, moet hij geconcentreerd raken in samādhi of in een toestand van diepe meditatie; op dat moment bestaat er niet langer het gevaar dat men in een materiële levensbeschouwing vervalt. Met andere woorden, zolang het materiële lichaam bestaat, staat men in contact met materie, maar toch moet men niet aan zinsbevrediging denken; men zou aan geen ander plezier moeten denken dan aan het plezier van de Allerhoogste Ziel. Deze toestand kan gemakkelijk bereikt worden door het Kṛṣṇa-bewustzijn geconcentreerd te beoefenen.

Tekst

yato yato niścalati
manaś cañcalam asthiram
tatas tato niyamyaitad
ātmany eva vaśaṁ nayet

Synoniemen

yataḥ yataḥ — waar dan ook; niścalati — wordt beslist onrustig; manaḥ — de geest; cañcalam — rusteloos; asthiram — onstandvastig; tataḥ tataḥ — van daar; niyamya — regulerend; etat — deze; ātmani — in het zelf; eva — zeker; vaśam — onder controle; nayet — moet brengen.

Vertaling

Waar de geest ook heen dwaalt door zijn rusteloze en onevenwichtige aard, hij moet zeker worden teruggehaald en opnieuw onder de controle van het zelf worden gebracht.

Betekenisverklaring

De geest is rusteloos en onevenwichtig van aard. Maar een zelfgerealiseerde yogī moet zijn geest beheersen; de geest mag hem niet beheersen. Iemand die de geest beheerst (en daardoor ook de zintuigen), wordt een svāmī of een gosvāmī genoemd, maar iemand die door zijn geest beheerst wordt, wordt een go-dāsa genoemd, een dienaar van de zintuigen. Een gosvāmī weet wat zintuiglijk geluk betekent. Tijdens transcendentaal zintuiglijk geluk zijn de zintuigen bezig met het dienen van Hṛṣīkeśa, de allerhoogste eigenaar van de zintuigen — Kṛṣṇa. Dit dienen van Kṛṣṇa met gezuiverde zintuigen wordt Kṛṣṇa-bewustzijn genoemd; dat is de manier om de zintuigen onder volledige controle te krijgen. Sterker nog, het is de hoogste perfectie van yoga.

Tekst

praśānta-manasaṁ hy enaṁ
yoginaṁ sukham uttamam
upaiti śānta-rajasaṁ
brahma-bhūtam akalmaṣam

Synoniemen

praśānta — vredig, geconcentreerd op de lotusvoeten van Kṛṣṇa; manasam — van wie de geest; hi — zeker; enam — deze; yoginam — yogī; sukham — geluk; uttamam — het hoogste; upaiti — bereikt; śānta-rajasam — zijn hartstocht tot bedaren gebracht; brahma-bhūtam — bevrijding door vereenzelviging met het Absolute; akalmaṣam — bevrijd van alle karmische reacties op zondige activiteiten uit het verleden.

Vertaling

De yogī die zijn geest op Mij geconcentreerd heeft, bereikt beslist het allerhoogste transcendentale geluk. Hij is aan de hoedanigheid hartstocht ontstegen en beseft dat hij kwalitatief gelijk is aan het Absolute. Op die manier is hij bevrijd van alle karmische reacties op zijn vroegere daden.

Betekenisverklaring

Brahma-bhūta is de toestand waarin iemand vrij is van materiële onzuiverheden en standvastig is in de transcendentale dienst aan de Heer. Mad-bhaktiṁ labhate parām (Bg. 18.54). Men kan niet op het niveau van Brahman, het Absolute, blijven, tenzij de geest op de lotusvoeten van de Heer is geconcentreerd. Sa vai manaḥ kṛṣṇa-padāravindayoḥ. Wanneer iemand altijd bezig is met transcendentale liefdedienst aan de Heer, dat wil zeggen wanneer hij Kṛṣṇa-bewust is, dan is hij werkelijk bevrijd van de hoedanigheid hartstocht en van alle materiële onzuiverheid.

Tekst

yuñjann evaṁ sadātmānaṁ
yogī vigata-kalmaṣaḥ
sukhena brahma-saṁsparśam
atyantaṁ sukham aśnute

Synoniemen

yuñjan — het beoefenen van yoga; evam — zo; sadā — altijd; ātmānam — het zelf; yogī — iemand die in verbinding staat met het Allerhoogste Zelf; vigata — bevrijd van; kalmaṣaḥ — alle materiële onzuiverheid; sukhena — in transcendentaal geluk; brahma-saṁsparśam — voortdurend in contact met de Allerhoogste; atyantam — de hoogste; sukham — geluk; aśnute — bereikt.

Vertaling

Zo raakt de zelfbeheerste yogī, die voortdurend het yogaproces beoefent, bevrijd van alle materiële onzuiverheid en bereikt hij het hoogste stadium van volmaakt geluk in de transcendentale liefdedienst aan de Heer.

Betekenisverklaring

Zelfrealisatie betekent dat iemand zijn wezenlijke positie in relatie met de Allerhoogste kent. De individuele ziel is een integrerend deeltje van de Allerhoogste en het is haar positie om de Heer transcendentale dienst te bewijzen. Dit transcendentale contact met de Allerhoogste wordt brahma-saṁsparśa genoemd.

Tekst

sarva-bhūta-stham ātmānaṁ
sarva-bhūtāni cātmani
īkṣate yoga-yuktātmā
sarvatra sama-darśanaḥ

Synoniemen

sarva-bhūta-stham — aanwezig in alle wezens; ātmānam — de Superziel; sarva — alle; bhūtāni — wezens; ca — ook; ātmani — in het Zelf; īkṣate — ziet beslist; yoga-yukta-ātmā — iemand die verbonden is met Kṛṣṇa-bewustzijn; sarvatra — overal; sama-darśanaḥ — als gelijk beschouwend.

Vertaling

Een ware yogī ziet Mij in alle wezens en ziet ook ieder wezen in Mij. Wie zelfgerealiseerd is, ziet Mij, dezelfde Allerhoogste Heer, overal.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewuste yogī is de volmaakte ziener omdat hij ziet dat Kṛṣṇa, de Allerhoogste, in ieders hart aanwezig is als de Superziel (Paramātmā). Īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ hṛd-deśe ’rjuna tiṣṭhati. In Zijn Paramātmā-aspect is de Heer aanwezig in zowel het hart van een hond als dat van een brāhmaṇa. De volmaakte yogī weet dat de Heer eeuwig transcendentaal is en dat Hij door Zijn aanwezigheid in een hond of een brāhmaṇa niet beïnvloed wordt door materie. Dat is de allerhoogste neutraliteit van de Heer.

De individuele ziel is ook aanwezig in het individuele hart, maar ze is niet in alle harten aanwezig; dat is het verschil tussen de individuele ziel en de Superziel. Iemand die niet daadwerkelijk yoga beoefent, kan dit niet zo duidelijk zien. Een Kṛṣṇa-bewust persoon ziet Kṛṣṇa in het hart van zowel een gelovig als een ongelovig persoon. Dit wordt in de smṛti als volgt aangegeven: ātatatvāc ca mātṛtvād ātmā hi paramo hariḥ — ‘Als de bron van alle wezens is de Heer als een moeder en een instandhouder.’ Zoals de moeder onpartijdig is tegenover haar verschillende kinderen, zo is de allerhoogste vader (of moeder) dat ook. De Superziel is dus altijd aanwezig in het hart van ieder levend wezen.

Ook uitwendig bevindt ieder levend wezen zich in de energie van de Heer. Zoals in het zevende hoofdstuk zal worden uitgelegd, heeft de Heer hoofdzakelijk twee energieën, namelijk de spirituele (of hogere) en de materiële (of lagere). Hoewel het levend wezen deel uitmaakt van de hogere energie, is het geconditioneerd door de lagere energie; het levend wezen bevindt zich altijd in de energie van de Heer. Ieder levend wezen bevindt zich op een of andere manier in Hem.

De yogī ziet gelijkheid, omdat hij ziet dat alle levende wezens in alle omstandigheden dienaren van God blijven, ook al bevinden ze zich in verschillende situaties door de resultaten van hun karmische activiteiten. Wanneer het zich in de materiële energie bevindt, dient het levend wezen de materiële zintuigen, maar wanneer het zich in de spirituele energie bevindt, dient het de Allerhoogste Heer rechtstreeks. In beide gevallen is het levend wezen een dienaar van God. Een Kṛṣṇa-bewust persoon bezit deze visie van gelijkheid volkomen.

Tekst

yo māṁ paśyati sarvatra
sarvaṁ ca mayi paśyati
tasyāhaṁ na praṇaśyāmi
sa ca me na praṇaśyati

Synoniemen

yaḥ — wie dan ook; mām — Mij; paśyati — ziet; sarvatra — overal; sarvam — alles; ca — en; mayi — in Mij; paśyati — ziet; tasya — voor hem; aham — Ik; na — niet; praṇaśyāmi — ben verloren; saḥ — hij; ca — ook; me — voor Mij; na — evenmin; praṇaśyati — is verloren.

Vertaling

Voor wie Mij overal ziet en alles ziet in Mij, zal Ik nooit verloren zijn noch zal hij ooit verloren zijn voor Mij.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewust persoon ziet Heer Kṛṣṇa beslist overal en ziet alles in Kṛṣṇa. Zo’n persoon mag dan alle verschillende verschijnselen in de materiële natuur zien, maar in ieder afzonderlijk geval is hij zich bewust van Kṛṣṇa en weet hij dat alles een manifestatie is van Kṛṣṇa’s energie. Zonder Kṛṣṇa kan niets bestaan en Kṛṣṇa is de Heer van alles — dat is het basisprincipe van Kṛṣṇa-bewustzijn.

Kṛṣṇa-bewustzijn is het ontwikkelen van liefde voor Kṛṣṇa en het is een positie die zelfs boven materiële bevrijding verheven is. Op dit niveau van Kṛṣṇa-bewustzijn, dat hoger is dan zelfrealisatie, wordt de toegewijde īīn met Kṛṣṇa in de zin dat Kṛṣṇa alles voor de toegewijde betekent en dat de toegewijde vol van liefde voor Kṛṣṇa raakt. Op dat moment bestaat er een zeer vertrouwelijke relatie tussen de Heer en de toegewijde. Het levend wezen zal dan nooit meer verloren zijn en evenmin zal de Persoonlijkheid Gods ooit uit het zicht van de toegewijde zijn. Opgaan in Kṛṣṇa is spirituele zelfvernietiging. Een toegewijde neemt dat risico niet. In de Brahma-saṁhitā (5.38) staat:

premāñjana-cchurita-bhakti-vilocanena
santaḥ sadaiva hṛdayeṣu vilokayanti
yaṁ śyāmasundaram acintya-guṇa-svarūpaṁ
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi

‘Ik aanbid de oorspronkelijke Heer, Govinda, die altijd zichtbaar is voor de toegewijde van wie de ogen gezalfd zijn met de balsem van liefde. Hij wordt gezien in Zijn eeuwige gedaante van Śyāmasundara, die aanwezig is in het hart van de toegewijde.’

Heer Kṛṣṇa verdwijnt nooit uit het zicht van de toegewijde die dit niveau bereikt heeft en evenmin verliest de toegewijde Hem uit het oog. Voor de yogī die de Heer in het hart ziet als Paramātmā, geldt hetzelfde. Zo’n yogī verandert in een zuivere toegewijde en kan het niet verdragen wanneer hij de Heer zelfs voor een moment niet in zichzelf ziet.

Tekst

sarva-bhūta-sthitaṁ yo māṁ
bhajaty ekatvam āsthitaḥ
sarvathā vartamāno ’pi
sa yogī mayi vartate

Synoniemen

sarva-bhūta-sthitam — aanwezig in het hart van iedereen; yaḥ — hij die; mām — Mij; bhajati — met devotie dient; ekatvam — in eenheid; āsthitaḥ — geplaatst; sarvathā — in alle opzichten; varta-mānaḥ — verblijvend; api — ondanks; saḥ — hij; yogī — de transcendentalist; mayi — in Mij; vartate — verblijft.

Vertaling

Zo’n yogī die de Superziel met liefde en devotie dient en weet dat Ik en de Superziel īīn zijn, verblijft onder alle omstandigheden voortdurend in Mij.

Betekenisverklaring

Een yogī die zich oefent in meditatie op de Superziel, ziet in zichzelf de volkomen expansie van Kṛṣṇa als Viṣṇu, met vier handen, die een hoornschelp, een discus, een knots en een lotusbloem vasthouden. De yogī moet beseffen dat Viṣṇu niet van Kṛṣṇa verschilt. In Zijn gedaante als de Superziel is Kṛṣṇa aanwezig in ieders hart. Bovendien bestaat er geen verschil tussen de ontelbare Superzielen die aanwezig zijn in de ontelbare harten van de levende wezens. Er bestaat evenmin een verschil tussen een Kṛṣṇa-bewust persoon, die altijd bezig is met transcendentale liefdedienst aan Kṛṣṇa, en een perfecte yogī, die op de Super-ziel mediteert. De Kṛṣṇa-bewuste yogī verblijft altijd in Kṛṣṇa, ook al is hij bezig met verschillende activiteiten in het materiële bestaan. Dit wordt bevestigd in de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.187) van Śrīla Rūpa Gosvāmī: nikhilāsv apy avasthāsu jīvan-muktaḥ sa ucyate. Een toegewijde van de Heer, die altijd Kṛṣṇa-bewust bezig is, is vanzelf bevrijd. In het Nārada-pañcarātra wordt dit als volgt uitgedrukt:

dik-kālādy-anavacchinne
kṛṣṇe ceto vidhāya ca
tan-mayo bhavati kṣipraṁ
jīvo brahmaṇi yojayet

‘Door de aandacht te concentreren op de transcendentale gedaante van Kṛṣṇa, die alomtegenwoordig en boven ruimte en tijd verheven is, raakt men helemaal vervuld van gedachten aan Kṛṣṇa en bereikt men de gelukkige toestand van transcendentale omgang met Hem.’

In het beoefenen van yoga is Kṛṣṇa-bewustzijn het hoogste stadium van samādhi (de toestand van diepe meditatie). Juist dit besef dat Kṛṣṇa in ieders hart aanwezig is als de Superziel, is wat de yogī perfect maakt. De Veda’s bevestigen dit onvoorstelbare vermogen van de Heer als volgt: eko ’pi san bahudhā yo ’vabhāti — ‘Hoewel de Heer īīn is, is Hij in ontelbare harten aanwezig als vele.’ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 21) En in de smṛti-śāstra wordt ook gezegd:

eka eva paro viṣṇuḥ
sarva-vyāpī na saṁśayaḥ
aiśvaryād rūpam ekaṁ ca
sūrya-vat bahudheyate

‘Viṣṇu is īīn, maar Hij is beslist alomtegenwoordig. Door Zijn onvoorstelbare vermogen is Hij, ondanks Zijn ene vorm, overal aanwezig, zoals de zon op verscheidene plaatsen tegelijk verschijnt.’

Tekst

ātmaupamyena sarvatra
samaṁ paśyati yo ’rjuna
sukhaṁ vā yadi vā duḥkhaṁ
sa yogī paramo mataḥ

Synoniemen

ātma — met zijn zelf; aupamyena — door vergelijking; sarvatra — overal; samam — gelijkelijk; paśyati — ziet; yaḥ — hij die; arjuna — o Arjuna; sukham — geluk; — of; yadi — als; — of; duḥkham — verdriet; saḥ — zo’n; yogī — een transcendentalist; paramaḥ — volmaakt; mataḥ — wordt beschouwd.

Vertaling

De volmaakte yogī is degene die door vergelijking met zichzelf de ware gelijkheid van alle wezens ziet, zowel tijdens hun geluk als hun verdriet, o Arjuna!

Betekenisverklaring

Wie Kṛṣṇa-bewust is, is een perfecte yogī; hij is zich bewust van ieders geluk en verdriet door zijn eigen persoonlijke ervaring. De oorzaak van de ellende van een levend wezen is dat het zijn relatie met God vergeten is. Maar de oorzaak van geluk is het besef dat Kṛṣṇa de allerhoogste genieter van alle activiteiten van het menselijk wezen is, de eigenaar van alle landen en planeten en de oprechtste vriend van alle levende wezens. De perfecte yogī weet dat het levend wezen dat door de hoedanigheden van de materiële natuur geconditioneerd is, onderhevig is aan de drievoudige materiële ellende doordat het zijn relatie met Kṛṣṇa is vergeten. Wie Kṛṣṇa-bewust is en daardoor gelukkig, probeert de kennis van Kṛṣṇa overal te verspreiden.

Omdat de perfecte yogī iedereen probeert te laten inzien wat het belang is van Kṛṣṇa-bewust worden, is hij de beste filantroop ter wereld en de dienaar die de Heer het dierbaarst is. Na ca tasmān manuṣyeṣu kaścin me priya-kṛttamaḥ (Bg. 18.69). Met andere woorden, een toegewijde van de Heer denkt altijd aan het welzijn van alle levende wezens en op deze manier is hij daadwerkelijk de vriend van iedereen. Hij is de beste yogī omdat hij niet alleen naar zijn eigen perfectie in yoga verlangt, maar ook moeite doet voor anderen. Hij is andere levende wezens niet kwaadgezind. Hier zien we het contrast tussen een zuivere toegewijde van de Heer en een yogī die alleen maar geïnteresseerd is in zijn persoonlijke verheffing. Een yogī die zich heeft teruggetrokken op een afgezonderde plaats om daar op een perfecte manier te mediteren, is misschien niet net zo volmaakt als een toegewijde die zijn best doet om iedereen tot Kṛṣṇa-bewustzijn te brengen.

Tekst

arjuna uvāca
yo ’yaṁ yogas tvayā proktaḥ
sāmyena madhusūdana
etasyāhaṁ na paśyāmi
cañcalatvāt sthitiṁ sthirām

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; yaḥ ayam — dit stelsel; yogaḥ — mystiek; tvayā — door Jou; proktaḥ — beschreven; sāmyena — in het algemeen; madhusūdana — o doder van de demon Madhu; etasya — van dit; aham — ik; na — niet; paśyāmi — zie; cañcalatvāt — door rusteloosheid; sthitim — situatie; sthirām — duurzaam.

Vertaling

Arjuna zei: O Madhusūdana, de yogamethode die Je me in het kort beschreven hebt, lijkt me onpraktisch en niet vol te houden, want de geest is rusteloos en onstandvastig.

Betekenisverklaring

De mystieke yogamethode die Heer Kṛṣṇa voor Arjuna beschreven heeft, beginnend met de woorden ‘śucau deśe’ en eindigend met ‘yogī paramaḥ’, wordt hier door Arjuna uit een gevoel van onvermogen verworpen. In dit Kali-tijdperk kan een gewoon mens onmogelijk zijn huis verlaten om naar een afgezonderde plaats in de bergen of het oerwoud te gaan om yoga te beoefenen. Het huidige tijdperk wordt gekenmerkt door een bittere strijd om een kortstondig bestaan. De mensen nemen zelfrealisatie niet serieus, zelfs niet wanneer ze bereikt kan worden door eenvoudige, praktische methoden, laat staan door de moeilijke yogamethode, die de manier van leven, de manier van zitten, het uitkiezen van een zitplaats en de onthechting van de geest van materiële bezigheden reguleert.

Arjuna was praktisch ingesteld en dacht daarom dat het onmogelijk was om deze yogamethode te volgen, zelfs al was hij op verschillende manieren begunstigd. Hij behoorde tot de koninklijke familie en was zeer verheven vanwege talloze eigenschappen; hij was een groot strijder, had een lang leven en hij was vooral de vertrouwelijkste vriend van Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Vijfduizend jaar geleden had Arjuna veel betere faciliteiten dan wij nu hebben en toch weigerde hij deze yogamethode te aanvaarden. Nergens in de geschiedenis is er een aanwijzing te vinden dat hij deze methode ooit beoefend heeft. In dit Kali-tijdperk moet deze methode daarom in het algemeen als onmogelijk worden beschouwd. Voor een zeer zeldzame enkeling zou het natuurlijk mogelijk kunnen zijn, maar voor de mensen in het algemeen is het onmogelijk. Als dit vijfduizend jaar geleden al zo was, wat dan te spreken van nu? Zij die deze yogamethode in verschillende zogenaamde scholen en clubs imiteren, verspillen zeker hun tijd, ook al zijn ze nog zo ingenomen met zichzelf. Ze bevinden zich in volslagen onwetendheid over het verlangde doel.

Tekst

cañcalaṁ hi manaḥ kṛṣṇa
pramāthi balavad dṛḍham
tasyāhaṁ nigrahaṁ manye
vāyor iva su-duṣkaram

Synoniemen

cañcalam — rusteloos; hi — zeker; manaḥ — geest; kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; pramāthi — onrust veroorzakend; bala-vat — sterk; dṛḍham — koppig; tasya — zijn; aham — ik; nigraham — bedwang; manye — denk; vāyoḥ — van de wind; iva — zoals; su-duṣkaram — moeilijk.

Vertaling

De geest is rusteloos, onstuimig, koppig en zeer sterk, o Kṛṣṇa, en hem beteugelen lijkt me moeilijker dan het bedwingen van de wind.

Betekenisverklaring

De geest is zo sterk en koppig dat hij soms de intelligentie de baas is, ook al is het juist de geest die ondergeschikt aan de intelligentie hoort te zijn. Voor iemand die in het dagelijkse leven zoveel hindernissen moet zien te overwinnen, is het zeker bijzonder moeilijk om de geest te beheersen. Men kan op een kunstmatige manier neutraal komen te staan tegenover vriend en vijand, maar uiteindelijk is geen enkel werelds persoon daartoe in staat, omdat zoiets moeilijker is dan het bedwingen van de razende wind.

In de Vedische literatuur (Kaṭha Upaniṣad 1.3.3-4) wordt gezegd:

ātmānaṁ rathinaṁ viddhi
śarīraṁ ratham eva ca
buddhiṁ tu sārathiṁ viddhi
manaḥ pragraham eva ca
indriyāṇi hayān āhur
viṣayāṁs teṣu gocarān
ātmendriya-mano-yuktaṁ
bhoktety āhur manīṣiṇaḥ

‘Het individu is de passagier in het voertuig van het materiële lichaam en de intelligentie is de bestuurder. De geest is de teugel en de zintuigen zijn de paarden. Het zelf is dus degene die geniet of lijdt in het gezelschap van de geest en de zintuigen. Dat is de opvatting van grote denkers.’

Normaliter bestuurt de intelligentie de geest, maar de geest is zo sterk en koppig dat hij soms zelfs onze intelligentie de baas is, zoals een acute infectie soms sterker is dan de uitwerking van een medi-cijn. Deze sterke geest moet bedwongen worden door het beoefenen van yoga, maar deze beoefening is voor een werelds persoon als Arjuna niet praktisch, laat staan voor de moderne mens.

Het voorbeeld dat in dit vers gebruikt wordt, is heel toepasselijk: niemand kan de wind vangen. En het is nog moeilijker om de razende geest te vangen. De gemakkelijkste manier om de geest te beheersen is door nederig de grote mantra voor verlossing ‘Hare Kṛṣṇa’ te chanten; dit is wat Heer Caitanya ons aanraadt. De voorgeschreven methode is sa vai manaḥ kṛṣṇa-padāravindayoḥ: men moet zijn geest volledig in Kṛṣṇa verdiepen. Alleen dan zullen er geen andere bezigheden zijn die de geest onrustig maken.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
asaṁśayaṁ mahā-bāho
mano durnigrahaṁ calam
abhyāsena tu kaunteya
vairāgyeṇa ca gṛhyate

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Persoonlijkheid Gods zei; asaṁśayam — ongetwijfeld; mahā-bāho — o sterkgearmde; manaḥ — de geest; durnigraham — moeilijk te bedwingen; calam — rusteloos; abhyāsena — door oefening; tu — maar; kaunteya — o zoon van Kuntī; vairāgyeṇa — door onthechting; ca — ook; gṛhyate — kan op die manier beheerst worden.

Vertaling

Heer Śrī Kṛṣṇa zei: O sterkgearmde zoon van Kuntī, het is ongetwijfeld erg moeilijk om de rusteloze geest te bedwingen, maar het is mogelijk door de juiste oefening en door onthechting.

Betekenisverklaring

De moeilijkheid om de koppige geest te bedwingen waarover Arjuna sprak, wordt ook door de Persoonlijkheid Gods onderkend, maar tegelijkertijd geeft Hij de suggestie dat het mogelijk is door oefening en onthechting. Wat houdt die oefening in? In het huidige tijdperk kan niemand de strikte regels en bepalingen naleven die zeggen dat men zich in een heilige plaats moet vestigen, de geest op de Superziel moet richten, de zintuigen en de geest moet beheersen, celibatair en in afzondering moet leven enz. Maar door het beoefenen van Kṛṣṇa-bewustzijn verricht men negen soorten devotionele dienst aan de Heer. De eerste en belangrijkste van deze devotionele bezigheden is horen over Kṛṣṇa. Dit is een zeer krachtige, transcendentale methode om de geest van alle twijfels te zuiveren. Hoe meer men over Kṛṣṇa hoort, des te verlichter en onthechter men wordt van alles wat de geest bij Kṛṣṇa weghaalt. Door de geest vrij te maken van gehechtheid aan activiteiten die niet aan de Heer gewijd zijn, kan iemand heel gemakkelijk vairāgya leren.

Vairāgya betekent onthechting van materie en het verdiepen van de geest in het spirituele. De spirituele onthechting die door de impersonalisten beoefend wordt, is moeilijker dan de geest gehecht maken aan de activiteiten van Kṛṣṇa. Dit laatste is praktisch, omdat men door te horen over Kṛṣṇa vanzelf gehecht raakt aan de Allerhoogste Ziel. Deze gehechtheid wordt pareśānubhava genoemd, spirituele voldoening. Het is te vergelijken met het gevoel van voldoening dat iemand die hongerig is ervaart bij elke hap die hij eet. Hoe meer een hongerig persoon eet, des te meer voldoening en kracht hij voelt. Op dezelfde manier voelt iemand transcendentale voldoening door devotionele dienst te verrichten, terwijl zijn geest onthecht raakt van materiële doelen. Het is te vergelijken met het genezen van een ziekte door een deskundige behandeling en het juiste dieet. Horen over de transcendentale activiteiten van Heer Kṛṣṇa is de deskundige behandeling voor de waanzinnige geest en het eten van voedsel dat aan Kṛṣṇa geofferd is, is voor de lijdende patiënt het juiste dieet. Deze behandeling is het proces van Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

asaṁyatātmanā yogo
duṣprāpa iti me matiḥ
vaśyātmanā tu yatatā
śakyo ’vāptum upāyataḥ

Synoniemen

asaṁyata — onbeteugeld; ātmanā — door de geest; yogaḥ — zelfrealisatie; duṣprāpaḥ — moeilijk te verwerven; iti — zo; me — Mijn; matiḥ — mening; vaśya — beheerst; ātmanā — door de geest; tu — maar; yatatā — al strevend; śakyaḥ — mogelijk; avāptum — bereiken; upāyataḥ — op de juiste manier.

Vertaling

Voor iemand met een onbeteugelde geest is zelfrealisatie een zware opgave. Maar wie zijn geest beheerst en op de juiste manier te werk gaat, is verzekerd van succes. Dat is Mijn mening.

Betekenisverklaring

De AllerhoogstePersoonlijkheidGods verklaart dat iemand die niet de juiste behandeling aanvaardt om de geest van materiële bezigheden te onthechten, nauwelijks succes kan hebben in zelfrealisatie. Het beoefenen van yoga terwijl de geest tegelijkertijd met materieel plezier bezig is, valt te vergelijken met pogingen om een vuur aan te steken en er tegelijkertijd water op te gooien. Het beoefenen van yoga zonder de geest te bedwingen is tijdverspilling. Zo’n show van yoga mag dan materieel gezien winstgevend zijn, maar wat spirituele bewustwording betreft, is het waardeloos. Daarom moet men de geest bedwingen door hem voortdurend bezig te houden met transcendentale liefdedienst aan de Heer. Tenzij iemand Kṛṣṇa-bewust bezig is, kan hij de geest niet op een evenwichtige manier beheersen. Een Kṛṣṇa-bewust persoon krijgt zonder afzonderlijke inspanning gemakkelijk de resultaten van het beoefenen van yoga, maar iemand die yoga beoefent, kan niet succesvol zijn zonder Kṛṣṇa-bewust te worden.

Tekst

arjuna uvāca
ayatiḥ śraddhayopeto
yogāc calita-mānasaḥ
aprāpya yoga-saṁsiddhiṁ
kāṁ gatiṁ kṛṣṇa gacchati

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; ayatiḥ — de transcendentalist die faalt; śraddhayā — met geloof; upetaḥ — bezig zijn; yogāt — van de mystieke verbinding; calita — afgeweken; mānasaḥ — wie zo’n geest heeft; aprāpya — er niet in slagen te bereiken; yoga-saṁsiddhim — de hoogste volmaaktheid op mystiek gebied; kām — welke; gatim — bestemming; kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; gacchati — bereikt.

Vertaling

Arjuna zei: O Kṛṣṇa, wat is de bestemming van de falende transcendentalist die zich aanvankelijk met geloof op het proces van zelfrealisatie toelegt, maar er later mee ophoudt door materiële verlangens en daardoor niet tot volmaaktheid in yoga komt?

Betekenisverklaring

In de Bhagavad-gītā wordt het pad van zelfrealisatie of yoga beschreven. Het basisprincipe van zelfrealisatie is het besef dat het levend wezen niet dit materiële lichaam is, maar dat het ervan verschilt en dat zijn geluk gelegen is in een eeuwig, transcendentaal bestaan van gelukzaligheid en kennis, dat ontstegen is aan zowel het lichaam als de geest. Zelfrealisatie wordt nagestreefd door het volgen van het pad van kennis, door het beoefenen van het achtvoudige yogasysteem of door bhakti-yoga. Door elk van deze methoden moet men zich bewust worden van de wezenlijke positie van het levend wezen, zijn relatie met God en de activiteiten waardoor het de verloren verbintenis kan herstellen en de hoogste perfectie kan bereiken — Kṛṣṇa-bewustzijn. Door welke van deze drie methoden dan ook te volgen, is iemand ervan verzekerd dat hij vroeg of laat het hoogste doel zal bereiken. Dit verzekerde de Heer ons in het tweede hoofdstuk: zelfs een kleine inspanning op het transcendentale pad geeft hoop op verlossing.

Van de drie genoemde methoden is vooral het pad van bhakti-yoga geschikt voor dit tijdperk, omdat het de meest rechtstreekse methode van godsrealisatie is. Om hier dubbel zeker van te zijn, vraagt Arjuna aan Kṛṣṇa om Zijn eerder gemaakte bewering te bevestigen. Men kan in alle oprechtheid het pad van zelfrealisatie aanvaarden, maar de methode van het cultiveren van kennis en het beoefenen van de achtvoudige yogamethode zijn over het algemeen zeer moeilijk in dit tijdperk. Om vele redenen kan iemand daarom ondanks voortdurende inspanning toch falen, vooral als hij niet serieus genoeg is in het volgen van de methode.

Het volgen van het transcendentale pad betekent min of meer de oorlog verklaren aan de illusionerende energie. Als gevolg daarvan probeert de illusionerende energie iemand die aan haar greep probeert te ontsnappen, te verslaan met verschillende verleidingen. Een geconditioneerde ziel is al verleid door de hoedanigheden van de materiële energie en er bestaat alle kans dat ze weer verleid wordt, zelfs tijdens het beoefenen van transcendentale disciplines. Dit wordt yogāc calita-mānasaḥ genoemd, afwijken van het transcendentale pad. Arjuna is benieuwd naar de gevolgen van het afwijken van het pad van zelfrealisatie.

Tekst

kaccin nobhaya-vibhraṣṭaś
chinnābhram iva naśyati
apratiṣṭho mahā-bāho
vimūḍho brahmaṇaḥ pathi

Synoniemen

kaccit — of; na — niet; ubhaya — allebei; vibhraṣṭaḥ — afgeweken van; chinna — gescheurde; abhram — wolk; iva — zoals; naśyati — gaat verloren; apratiṣṭhaḥ — zonder enige positie; mahā-bāho — o sterkgearmde Kṛṣṇa; vimūḍhaḥ — verward; brahmaṇaḥ — van het transcendentale; pathi — op het pad.

Vertaling

O sterkgearmde Kṛṣṇa, zullen zowel spiritueel als materieel succes niet verloren gaan voor zo iemand die is afgeweken van het transcendentale pad, en gaat hij zo niet verloren als een verwaaide wolk, zonder ergens een vaste plaats te hebben?

Betekenisverklaring

Er zijn twee manieren om vooruitgang te maken. Materialisten zijn niet geïnteresseerd in het transcendentale; ze zijn meer geïnteresseerd in materiële vooruitgang door economische ontwikkeling of door bevordering naar hogere planeten via activiteiten die hen daar naartoe leiden. Wanneer iemand het transcendentale pad aanvaardt, moet hij met alle materiële activiteiten stoppen en alle vormen van zogenaamd geluk opgeven. Wanneer de transcendentalist faalt in zijn streven, lijkt het dat beide wegen voor hem gesloten zijn; met andere woorden, hij zal materieel gezien niet kunnen genieten en spiritueel zal hij evenmin succes-vol zijn. Hij heeft geen positie; hij is als een verwaaide wolk. Soms maakt een wolk in de lucht zich los van een kleine wolk en voegt zich bij een grote, maar als ze zich niet bij die grote wolk kan voegen, wordt ze weggeblazen door de wind en verwaait ze in de uitgestrekte lucht tot niets.

De brahmaṇaḥ pathi is het pad van transcendentale bewustwording door te beseffen dat men in essentie een spiritueel wezen is en een integrerend deel van de Allerhoogste Heer, die gemanifesteerd is als Brahman, Paramātmā en Bhagavān. Heer Śrī Kṛṣṇa is de volledigste manifestatie van de Allerhoogste Absolute Waarheid en daarom is een succesvol transcendentalist iemand die zich aan de Allerhoogste Persoon heeft overgegeven. Het doel van het leven bereiken via Brahman en Paramātmā zal vele, vele levens vergen (bahūnāṁ janmanām ante). Het allerhoogste pad van transcendentale bewustwording is daarom bhakti-yoga of Kṛṣṇa-bewustzijn, de rechtstreekse methode.

Tekst

etan me saṁśayaṁ kṛṣṇa
chettum arhasy aśeṣataḥ
tvad-anyaḥ saṁśayasyāsya
chettā na hy upapadyate

Synoniemen

etat — dit is; me — mijn; saṁśayam — twijfel; kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; chettum — verdrijven; arhasi — Je wordt verzocht; aśeṣataḥ — volledig; tvat — dan Jou; anyaḥ — ander; saṁśayasya — van de twijfel; asya — deze; chettā — verwijderaar; na — nooit; hi — zeker; upapadyate — is te vinden.

Vertaling

Dat is mijn twijfel, o Kṛṣṇa, en ik vraag Je om deze volledig te verdrijven. Buiten Jou is er niemand die deze twijfel kan vernietigen.

Betekenisverklaring

Kṛṣṇa kent het verleden, het heden en de toekomst perfect. In het begin van de Bhagavad-gītā zei de Heer dat alle levende wezens in het verleden als een individu bestonden, dat ze in het heden bestaan en dat ze in de toekomst hun individuele identiteit zullen behouden, zelfs na bevrijding uit de materiële verstrikking. Hij heeft het vraagstuk van de toekomst van het levend wezen dus al opgelost. Maar Arjuna wil nu weten wat de toekomst is van de transcendentalist die gefaald heeft. Niemand is gelijk aan of staat boven Kṛṣṇa en zeker de zogenaamde wijzen en filosofen die overgeleverd zijn aan de materiële natuur, kunnen Hem niet evenaren. Het oordeel van Kṛṣṇa is daarom het volledige en doorslaggevende antwoord op alle twijfels, want Hij kent verleden, heden en toekomst perfect — maar niemand kent Hem. Alleen Kṛṣṇa en Kṛṣṇa-bewuste toegewijden kunnen onderscheiden wat wat is.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
pārtha naiveha nāmutra
vināśas tasya vidyate
na hi kalyāṇa-kṛt kaścid
durgatiṁ tāta gacchati

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; pārtha — o zoon van Pṛthā; na eva — nooit is het zo; iha — in de materiële wereld; na — nooit; amutra — in het volgend leven; vināśaḥ — vernietiging; tasya — zijn; vidyate — bestaat; na — nooit; hi — zeker; kalyāṇa-kṛt — iemand die gunstige activiteiten verricht; kaścit — wie dan ook; durgatim — naar neergang; tāta — Mijn vriend; gacchati — gaat.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: O zoon van Pṛthā, een transcendentalist die gunstige activiteiten verricht, zal nooit verloren gaan, niet in dit leven en niet in het volgende, want wie goeddoet, Mijn vriend, wordt nooit overmand door kwaad.

Betekenisverklaring

In het Śrīmad-Bhāgavatam (1.5.17) geeft Śrī Nārada Muni de volgende instructies aan Vyāsadeva:

tyaktvā sva-dharmaṁ caraṇāmbujaṁ harer
bhajann apakvo ’tha patet tato yadi
yatra kva vābhadram abhūd amuṣya kiṁ
ko vārtha āpto ’bhajatāṁ sva-dharmataḥ

‘Er is op geen enkele manier sprake van verlies of achteruitgang wanneer iemand alle materiële verwachtingen opgeeft en volkomen zijn toevlucht zoekt bij de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Maar een niet-toegewijde kan zich volledig toeleggen op zijn voorgeschreven plichten, zonder daarbij iets te winnen.’

Voor het verbeteren van onze materiële situatie zijn er vele activiteiten, zowel activiteiten die gebaseerd zijn op de heilige teksten als gewone activiteiten. Een transcendentalist wordt geacht alle materiële activiteiten op te geven om vooruitgang te maken in het spirituele leven, Kṛṣṇa-bewustzijn.

Iemand zou nu kunnen tegenwerpen dat hij door Kṛṣṇa-bewustzijn de hoogste perfectie kan bereiken als het proces wordt voltooid, maar dat hij zowel materieel als spiritueel gezien verliest als hij dit niveau van perfectie niet bereikt. In de heilige teksten is bepaald dat iemand karma moet ondergaan als hij zijn voorgeschreven plichten niet vervult; wie er niet in slaagt zijn transcendentale activiteiten op de juiste manier uit te voeren, is onderhevig aan dat karma. Het Bhāgavatam verzekert de onsuccesvolle transcendentalist dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Zelfs al is hij onderhevig aan karma voor het onvolmaakt uitvoeren van zijn voorgeschreven plichten, dan nog is hij geen verliezer, omdat positief Kṛṣṇa-bewustzijn nooit vergeten wordt en iemand die ermee bezig is, zal ermee verdergaan, zelfs al wordt hij in het volgend leven in een lage familie geboren. Maar wie alleen de voorgeschreven plichten strikt naleeft, zal niet noodzakelijkerwijs gunstige resultaten behalen als het hem ontbreekt aan Kṛṣṇa-bewustzijn.

Dit kan als volgt worden uitgelegd. De mensheid kan in twee groepen worden onderverdeeld, namelijk gereguleerden (zij die regels volgen) en ongereguleerden (zij die dat niet doen). Zij die zich alleen maar bezighouden met dierlijke zinsbevrediging, zonder een besef van hun volgend leven of spirituele verlossing, horen bij de laatste groep. Maar zij die de principes volgen van de verplichtingen die in de heilige teksten worden voorgeschreven, worden gerekend tot de eerste groep. Degenen die geen regels volgen, zowel de beschaafden als de onbeschaafden, de ontwikkelden en de niet-ontwikkelden, de sterken en de zwakken, hebben allemaal zeer veel dierlijke neigingen. Hun activiteiten zijn nooit gunstig omdat ze tijdens het genieten van de dierlijke neigingen, namelijk eten, slapen, verdedigen en paren, voortdurend in een materieel bestaan blijven, dat altijd ellendig is. Zij die daarentegen wel de regels van de heilige teksten volgen en zich daardoor geleidelijk aan verheffen tot Kṛṣṇa-bewustzijn, maken zeker vooruitgang in hun leven.

Zij die het gunstige pad volgen kunnen in drie groepen worden onderverdeeld: (1) zij die de regels in de heilige teksten volgen en materiële welstand genieten; (2) zij die uiteindelijke bevrijding van het materiële leven proberen te vinden, en (3) de Kṛṣṇa-bewuste toegewijden. Zij die de regels en bepalingen van de heilige teksten volgen voor materieel geluk kunnen nog verder worden onderverdeeld in twee categorieën: zij die resultaatgerichte activiteiten verrichten en zij die niet naar resultaten voor zinsbevrediging verlangen. Zij die voor zinsbevrediging naar de vruchten van hun resultaatgerichte activiteiten streven, kunnen naar een hogere levensstandaard worden verheven — zelfs naar de hogere planeten — maar omdat ze niet bevrijd zijn uit het materiële bestaan, volgen ze niet het werkelijk gunstige pad. De enige activiteiten die gunstig zijn, zijn die activiteiten die iemand naar bevrijding leiden. Iedere activiteit die niet bedoeld is om uiteindelijk zelfgerealiseerd te worden of om bevrijd te raken van de lichamelijke levensopvatting, is helemaal niet gunstig. Kṛṣṇa-bewuste activiteiten zijn de enige activiteiten die gunstig zijn en iemand die vrijwillig alle lichamelijke ongemakken aanvaardt om vooruitgang te maken op het pad van Kṛṣṇa-bewustzijn, kan worden beschouwd als een perfecte transcendentalist die streng ascetisch leeft. Omdat de achtvoudige yogamethode uiteindelijk ook bedoeld is om Kṛṣṇa-bewust te worden, is het beoefenen van dat systeem ook gunstig, en wie daarvoor zijn best doet, hoeft niet bang te zijn om terug te vallen.

Tekst

prāpya puṇya-kṛtāṁ lokān
uṣitvā śāśvatīḥ samāḥ
śucīnāṁ śrīmatāṁ gehe
yoga-bhraṣṭo ’bhijāyate

Synoniemen

prāpya — na bereikt te hebben; puṇya-kṛtām — van hen die vrome activiteiten verricht hebben; lokān — planeten; uṣitvā — na te hebben verbleven; śāśvatīḥ — veel; samāḥ — jaren; śucīnām — van de vromen; śrī-matām — van de welvarenden; gehe — in het huis; yoga-bhraṣṭaḥ — iemand die van het pad van zelfrealisatie gevallen is; abhijāyate — wordt geboren.

Vertaling

Na vele, vele jaren van genieten op de planeten van de vrome levende wezens, wordt de yogī die geen succes had, geboren in een familie van deugdzame mensen of in een rijke, voorname familie.

Betekenisverklaring

De yogī’s die niet succesvol zijn, worden in twee groepen onderverdeeld: de ene valt terug na heel weinig vooruitgang te hebben gemaakt en de andere na een lange tijd van yogabeoefening. De yogī die na korte tijd van oefening terugvalt, gaat naar de hogere planeten waar vrome levende wezens worden toegelaten. Na een lang leven daar wordt hij weer naar deze planeet gezonden om in de familie van een deugdzame brāhmaṇa-vaiṣṇava geboren te worden of in die van voorname handelaars.

De werkelijke bedoeling van het beoefenen van yoga is om de hoogste perfectie van Kṛṣṇa-bewustzijn te bereiken, zoals in het laatste vers van dit hoofdstuk zal worden uitgelegd. Maar zij die het niet tot dat niveau volhouden en door materiële verleidingen falen, krijgen door de genade van de Heer toestemming om volop uiting te geven aan hun materiële neigingen. Daarna krijgen ze de kans om een rijk leven te leiden in deugdzame of voorname families. Zij die in zulke families geboren worden, kunnen van de faciliteiten gebruik maken en proberen zichzelf te verheffen tot volledig Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

atha vā yoginām eva
kule bhavati dhīmatām
etad dhi durlabha-taraṁ
loke janma yad īdṛśam

Synoniemen

atha vā — of; yoginām — van geleerde transcendentalisten; eva — zeker; kule — in de familie; bhavati — wordt geboren; dhī-matām — van hen die begiftigd zijn met grote wijsheid; etat — dit; hi — zeker; durlabha-taram — heel zeldzaam; loke — in deze wereld; janma — geboorte; yat — dat wat; īdṛśam — zo’n.

Vertaling

Of hij wordt geboren in een familie van transcendentalisten die zeker grote wijsheid bezitten, [als hij na langdurige beoefening van yoga geen succes heeft bereikt]. In deze wereld is zo’n geboorte ongetwijfeld zeldzaam.

Betekenisverklaring

Hier wordt een geboorte in een familie van yogī’s of transcendentalisten — zij die zeer wijs zijn — geprezen, omdat het kind dat in zo’n familie wordt geboren van jongs af aan wordt aangemoedigd in spiritueel leven. Dit is vooral het geval in ācārya- of gosvāmī-families. De leden van zulke families zijn door hun traditie en training zeer geleerd en toegewijd en worden dus spiritueel leraren. In India zijn er veel van zulke ācārya-families, maar die zijn nu gedegenereerd door onvoldoende onderwijs en training. Door de genade van de Heer zijn er nog steeds families die generatie na generatie transcendentalisten opvoeden. Wie in zo’n familie geboren wordt, is beslist zeer fortuinlijk. Zowel onze spiritueel leraar Oṁ Viṣṇupāda Śrī Śrīmad Bhaktisiddhānta Sarasvatī Gosvāmī Mahārāja als mijn eigen nederige persoon hadden, door de genade van de Heer, de gelegenheid om in zulke families geboren te worden en vanaf het begin van ons leven werden wij allebei getraind in devotionele dienst aan de Heer. Volgens het plan van het transcendentale systeem hebben wij elkaar later ontmoet.

Tekst

tatra taṁ buddhi-saṁyogaṁ
labhate paurva-dehikam
yatate ca tato bhūyaḥ
saṁsiddhau kuru-nandana

Synoniemen

tatra — daarop; tam — dat; buddhi-saṁyogam — herleving van bewustzijn; labhate — verkrijgt; paurva-dehikam — van het vorige lichaam; yatate — hij probeert; ca — ook; tataḥ — daarna; bhūyaḥ — opnieuw; saṁsiddhau — voor volmaaktheid; kuru-nandana — o afstammeling van Kuru.

Vertaling

O zoon van Kuru, wanneer hij in zo’n familie wordt geboren, herwint hij het goddelijk bewustzijn van zijn vorige leven en probeert hij opnieuw vooruitgang te maken om zo tot volledige volmaaktheid te komen.

Betekenisverklaring

Koning Bharata, van wie de derde geboorte plaatshad in de familie van een goede brāhmaṇa, is een voorbeeld van iemand die door een goede geboorte zijn transcendentale bewustzijn van vroeger weer kon opwekken. Koning Bharata was de keizer van de wereld en vanaf de tijd dat hij leefde, staat deze planeet onder de halfgoden bekend als Bhārata-varṣa. Eerder had ze bekendgestaan als Ilāvṛta-varṣa. Op jonge leeftijd trok de keizer zich terug om zich spiritueel te vervolmaken, maar hij slaagde daar niet in. Zijn volgende geboorte vond plaats in de familie van een goede brāhmaṇa en hij stond bekend als Jaḍa Bharata, omdat hij zich altijd afzonderde en met niemand sprak. Later werd hij door koning Rahūgaṇa herkend als een groot transcendentalist. Uit zijn leven blijkt dat transcendentale inspanningen of het beoefenen van yoga nooit verloren gaan. Door de genade van de Heer krijgt de transcendentalist herhaaldelijk de kans om perfect Kṛṣṇa-bewust te worden.

Tekst

pūrvābhyāsena tenaiva
hriyate hy avaśo ’pi saḥ
jijñāsur api yogasya
śabda-brahmātivartate

Synoniemen

pūrva — vorige; abhyāsena — door beoefening; tena — door die; eva — zeker; hriyate — wordt aangetrokken; hi — ongetwijfeld; avaśaḥ — vanzelf; api — ook; saḥ — hij; jijñāsuḥ — nieuwsgierig; api — zelfs; yogasya — over yoga; śabda-brahma — ritualistische principes van de geschriften; ativartate — transcendeert.

Vertaling

Op grond van het goddelijk bewustzijn van zijn vorige leven raakt hij vanzelf aangetrokken tot de principes van yoga, zelfs zonder ernaar op zoek te zijn. Zo’n leergierige transcendentalist staat altijd boven de ritualistische principes van de geschriften.

Betekenisverklaring

Gevorderde yogī’s voelen zich niet zo aangetrokken tot de rituelen die in de heilige teksten staan, maar raken vanzelf aangetrokken tot de principes van yoga, die hen tot compleet Kṛṣṇa-bewustzijn kunnen verheffen, wat de hoogste perfectie in yoga is. Dat gevorderde transcendentalisten de Vedische rituelen niet in acht nemen, wordt in het Śrīmad-Bhāgavatam (3.33.7) als volgt uitgelegd:

aho bata śva-paco ’to garīyān
yaj-jihvāgre vartate nāma tubhyam
tepus tapas te juhuvuḥ sasnur āryā
brahmānūcur nāma gṛṇanti ye te

‘O mijn Heer! Zij die Uw heilige namen chanten zijn zeer, zeer ver gevorderd in het spirituele leven, zelfs al zijn ze geboren in families van hondeneters. Deze chanters hebben ongetwijfeld al lang allerlei soorten van ascese en offers verricht, een bad genomen in alle heilige plaatsen en hun studie van alle heilige teksten beëindigd.’

Het beroemde voorbeeld hiervan is Ṭhākura Haridāsa, die door Heer Caitanya aanvaard werd als een van Zijn belangrijkste discipelen. Hoewel Ṭhākura Haridāsa in een moslimfamilie geboren was, werd hij door Heer Caitanya tot de positie van nāmācārya verheven, omdat hij zich strikt aan zijn principe hield van het dagelijks chanten van driehonderdduizend heilige namen van de Heer: Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare. En het feit dat hij de heilige naam van de Heer onafgebroken chantte, maakt duidelijk dat hij in zijn vorige leven alle ritualistische methoden van de Veda’s, die bekendstaan als śabda-brahma, doorlopen moet hebben. Dit betekent dus dat zonder gezuiverd te zijn iemand de principes van het Kṛṣṇa-bewustzijn niet kan aanvaarden en evenmin de heilige naam van de Heer, Hare Kṛṣṇa, kan chanten.

Tekst

prayatnād yatamānas tu
yogī saṁśuddha-kilbiṣaḥ
aneka-janma-saṁsiddhas
tato yāti parāṁ gatim

Synoniemen

prayatnāt — door strikte beoefening; yatamānaḥ — strevend naar; tu — en; yogī — zo’n transcendentalist; saṁśuddha — gezuiverd; kilbiṣaḥ — al zijn zon-den; aneka — na vele, vele; janma — geboorten; saṁsiddhaḥ — tot volmaaktheid gekomen; tataḥ — daarna; yāti — bereikt; parām — de hoogste; gatim — bestemming.

Vertaling

En wanneer de yogī, die oprecht naar meer vooruitgang streeft, van alle zonden gezuiverd is, komt hij uiteindelijk, na vele, vele levens van oefenen tot volmaaktheid en bereikt hij het allerhoogste doel.

Betekenisverklaring

Wie in een bepaalde deugdzame, voorname of vrome familie geboren wordt, wordt zich bewust van de gunstige omstandigheden waarin hij zich bevindt om yoga te beoefenen. Met vastberadenheid neemt hij daarom zijn onvolbrachte taak weer op en zuivert zichzelf van alle materiële onzuiverheid. Wanneer hij uiteindelijk vrij is van alle onzuiverheden, bereikt hij de allerhoogste perfectie — Kṛṣṇa-bewustzijn. Kṛṣṇa-bewustzijn is de toestand van volledige vrijheid van alle onzuiverheden. Dit wordt in de Bhagavad-gītā (7.28) bevestigd:

yeṣāṁ tv anta-gataṁ pāpaṁ
janānāṁ puṇya-karmaṇām
te dvandva-moha-nirmuktā
bhajante māṁ dṛḍha-vratāḥ

‘Wanneer iemand na vele, vele levens van vrome activiteiten volledig vrij is van alle onzuiverheid en van alle dualiteiten van illusie, raakt hij betrokken in de transcendentale liefdedienst van de Heer.’

Tekst

tapasvibhyo ’dhiko yogī
jñānibhyo ’pi mato ’dhikaḥ
karmibhyaś cādhiko yogī
tasmād yogī bhavārjuna

Synoniemen

tapasvibhyaḥ — dan de asceten; adhikaḥ — beter; yogī — de yogī; jñānibhyaḥ — dan de wijzen; api — ook; mataḥ — beschouwd; adhikaḥ — beter; karmibhyaḥ — dan zij die zich bezighouden met resultaatgerichte activiteiten; ca — ook; adhikaḥ — beter; yogī — de yogī; tasmāt — daarom; yogī — een transcendentalist; bhava — wordt; arjuna — o Arjuna.

Vertaling

De yogī staat boven de asceet, boven de empirische filosoof en boven degene die uit is op de resultaten van zijn handelingen. Wees daarom onder alle omstandigheden een yogī, o Arjuna.

Betekenisverklaring

Wanneer we over yoga spreken, dan bedoelen we daarmee het verbinden van ons bewustzijn met de Allerhoogste Absolute Waarheid. Een dergelijk proces staat onder verschillende namen bekend bij verschillende beoefenaars, afhankelijk van de methode die ze toepassen. Als het verbindingsproces overwegend uit resultaatgerichte activiteiten bestaat, wordt het karma-yoga genoemd; als het overwegend empirisch-filosofisch is, wordt het jñāna-yoga genoemd, en als het overwegend uit een devotionele relatie met de Allerhoogste Heer bestaat, wordt het bhakti-yoga genoemd. Bhakti-yoga of Kṛṣṇa-bewustzijn is, zoals in het volgende vers wordt uitgelegd, de uiteindelijk perfectie van alle yoga’s. De Heer bevestigt in dit vers dat yoga superieur is, maar Hij heeft niet gezegd dat er een yoga is die beter is dan bhakti-yoga. Bhakti-yoga is volledige spirituele kennis en kan daarom niet overtroffen worden. Ascese zonder zelfkennis is onvolmaakt. Empirische kennis zonder overgave aan de Allerhoogste Heer is ook onvolmaakt. En resultaatgerichte activiteiten zonder Kṛṣṇa-bewustzijn zijn tijdverspilling. De meest geprezen vorm van yogabeoefening die hier genoemd wordt, is daarom bhakti-yoga en dit wordt in het volgende vers nog duidelijker uitgelegd.

Tekst

yoginām api sarveṣāṁ
mad-gatenāntar-ātmanā
śraddhāvān bhajate yo māṁ
sa me yukta-tamo mataḥ

Synoniemen

yoginām — van yogī’s; api — ook; sarveṣām — alle soorten van; mat-gatena — verblijvend in Mij, altijd aan Mij denkend; antaḥ-ātmanā — in zichzelf; śraddhā-vān — vol vertrouwen; bhajate — bewijst transcendentale liefdedienst; yaḥ — iemand die; mām — aan Mij (de Allerhoogste Heer); saḥ — hij; me — door Mij; yukta-tamaḥ — de beste yogī; mataḥ — wordt beschouwd.

Vertaling

En van alle yogī’s is hij die zich vol vertrouwen voortdurend in Mij bevindt, die altijd aan Mij denkt en Mij transcendentale liefdedienst bewijst, het innigst met Mij in yoga verbonden en de beste van allemaal. Dat is Mijn mening.

Betekenisverklaring

Het woord ‘bhajate’ is hier belangrijk. De wortel van het werkwoord ‘bhajate’ is bhaj, dat gebruikt wordt wanneer er een noodzaak bestaat tot dienen. Het woord ‘aanbidden’ betekent niet hetzelfde als bhaj en kan niet op dezelfde manier worden gebruikt. ‘Aanbidden’ betekent ‘vereren’ of respect en eer betuigen aan een waardig persoon. Maar dienen met geloof en liefde is speciaal bedoeld voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Men kan het nalaten om een respectabel persoon of een halfgod te aanbidden en men kan dan onbeleefd worden genoemd, maar niemand kan het nalaten om de Allerhoogste Heer te dienen zonder volledig te worden verdoemd. Ieder levend wezen is een integrerend deel van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en ieder levend wezen is er daarom door zijn wezenlijke positie voor bedoeld om de Allerhoogste Heer te dienen. Doet men dit niet, dan komt men ten val. Het Bhāgavatam (11.5.3) bevestigt dit als volgt:

ya eṣāṁ puruṣaṁ sākṣād
ātma-prabhavam īśvaram
na bhajanty avajānanti
sthānād bhraṣṭāḥ patanty adhaḥ

‘Iedereen die de oorspronkelijke Heer, de oorsprong van alle levende wezens, niet dient en zijn plicht aan Hem verwaarloost, zal zeker vanuit zijn wezenlijke positie ten val komen.’

In dit vers wordt ook het woord ‘bhajanti’ gebruikt. Bhajanti heeft daarom alleen betrekking op dienst aan de Allerhoogste Heer, terwijl het woord ‘aanbidden’ betrekking kan hebben op halfgoden of welk ander gewoon levend wezen dan ook. Het woord ‘avajānanti’ dat in het vers uit het Bhāgavatam werd gebruikt, is ook in de Bhagavad-gītā te vinden. Avajānanti māṁ mūḍhāḥ: ‘Alleen dwazen bespotten de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Kṛṣṇa.’ Zulke dwazen schrijven commentaren op de Bhagavad-gītā zonder een houding van dienstbaarheid te hebben tegenover de Heer. Als gevolg daarvan kunnen ze niet goed het onderscheid maken tussen de woorden ‘bhajanti’ en ‘aanbidden’.

Het hoogtepunt van alle yogamethoden is bhakti-yoga. Alle andere yoga’s zijn alleen middelen om tot bhakti te komen in bhakti-yoga. Yoga betekent eigenlijk bhakti-yoga; alle andere yoga’s zijn stappen in de richting van bhakti-yoga. Het is een lange weg naar zelfrealisatie vanaf het begin van karma-yoga tot het eind, bhakti-yoga. Karma-yoga, handelen zonder gehechtheid aan de resultaten, is het begin van dit pad. Wanneer karma-yoga verrijkt wordt met kennis en onthechting, wordt dat niveau jñāna-yoga genoemd. Wanneer jñāna-yoga verrijkt wordt met mediteren op de Superziel door verschillende lichamelijke methoden en wanneer de geest op Hem geconcentreerd is, dan wordt dat aṣṭāṅga-yoga genoemd. Wanneer iemand vervolgens het niveau van aṣṭāṅga-yoga ontstijgt en tot Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, komt, dan wordt dat bhakti-yoga genoemd, de hoogste vorm van yoga. Feitelijk is bhakti-yoga het uiteindelijke doel, maar om bhakti-yoga in detail te analyseren, moeten de andere yoga’s ook begrepen worden. De yogī die vooruitgang maakt, bevindt zich daarom op het ware pad van eeuwige voorspoed. Iemand die op een bepaald punt blijft steken en geen vooruitgang meer maakt, wordt genoemd naar de naam van dat onderdeel: karma-yogī, jñāna-yogī of dhyāna-yogī, rāja-yogī, haṭha-yogī enz. Wanneer iemand het geluk heeft om tot het punt van bhakti-yoga te komen, is hij boven alle andere yoga’s uitgestegen. Kṛṣṇa-bewust worden is daarom het hoogste niveau van yoga, net zoals wanneer we over de Himālaya’s spreken, we het over de hoogste bergen van de wereld hebben, waarvan de hoogste bergtop, de Mount Everest, beschouwd wordt als het hoogste punt.

Wie zeer fortuinlijk is, komt tot Kṛṣṇa-bewustzijn en situeert zich volgens de instructies in de Vedische literatuur op de juiste manier op het pad van bhakti-yoga. De ideale yogī richt zijn aandacht op Kṛṣṇa, die Śyāmasundara wordt genoemd, die even mooi gekleurd is als een regenwolk, van wie het lotusgezicht straalt als de zon, van wie de kleding fonkelt van de juwelen en die bloemenkransen draagt. De brahmajyoti, Zijn prachtige uitstraling, schittert en verlicht alles om Hem heen. Hij incarneert in verschillende gedaanten, zoals Rāma, Nṛsiṁha, Varāha en Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods; Hij daalt neer als een menselijk wezen, als de zoon van moeder Yaśodā en staat bekend als Kṛṣṇa, Govinda en Vāsudeva. Hij is het perfecte kind, de perfecte echtgenoot, vriend en meester en Hij is volkomen in alle volheden en transcendentale kwaliteiten. Wanneer iemand zich voortdurend volledig bewust is van deze eigenschappen van de Heer, wordt hij de hoogste yogī genoemd.

Deze toestand van de hoogste volmaaktheid kan alleen door bhakti-yoga bereikt worden, en dit wordt in de hele Vedische literatuur bevestigd:

yasya deve parā bhaktir
yathā deve tathā gurau
tasyaite kathitā hy arthāḥ
prakāśante mahātmanaḥ

‘Alleen aan die grote zielen die een onvoorwaardelijk geloof hebben in zowel de Heer als de spiritueel leraar, wordt de betekenis van de Vedische kennis vanzelf geopenbaard.’ (Śvetāśvatara Upaniṣad 6.23)

Bhaktir asya bhajanaṁ tad ihāmutropādhi-nairāsyenāmuṣmin manaḥ-kal-panam, etad eva naiṣkarmyam. ‘Bhakti betekent devotionele dienst aan de Heer, vrij van het verlangen naar materiële winst, zowel in dit leven als in het volgende. Vrij van deze neigingen, moet men zijn geest volledig op de Allerhoogste concentreren. Dat is de betekenis van naiṣ-karmya.’ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 15)

Dit zijn enkele methoden om bhakti of Kṛṣṇa-bewustzijn te beoefenen, dat het hoogste en het perfecte niveau van de yogamethode is.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het zesde hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘Dhyāna-yoga’.