Skip to main content

Bg. 16.24

Tekst

tasmāc chāstraṁ pramāṇaṁ te
kāryākārya-vyavasthitau
jñātvā śāstra-vidhānoktaṁ
karma kartum ihārhasi

Synoniemen

tasmāt — daarom; śāstram — de geschriften; pramāṇam — bewijs; te — jouw; kārya — plicht; akārya — en verboden activiteiten; vyavasthitau — in het bepalen; jñātvā — kennend; śāstra — van de geschriften; vidhāna — de bepalingen; uktam — zoals uiteengezet; karma — activiteiten; kartum — doen; iha — in deze wereld; arhasi — je moet.

Vertaling

Men moet daarom begrijpen wat volgens de regels in de geschriften wel en wat niet iemands plicht is. Wanneer men deze regels en bepalingen kent, moet men op zo’n manier handelen dat men geleidelijk aan wordt verheven.

Betekenisverklaring

In het vijftiende hoofdstuk werd verklaard dat alle regels en bepalingen van de Veda’s ervoor bedoeld zijn om Kṛṣṇa te begrijpen. Wanneer iemand Kṛṣṇa door de Bhagavad-gītā begrijpt en Kṛṣṇa-bewust wordt en devotionele dienst verricht, dan heeft hij de hoogste volmaaktheid van kennis bereikt die door de Vedische literatuur geboden wordt. Heer Caitanya Mahāprabhu heeft dit proces heel gemakkelijk gemaakt: Hij vroeg mensen om eenvoudig Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare te chanten, om devotionele dienst aan de Heer te verrichten en om de overblijfselen te eten vanhet voedsel dat aan de Beeldgedaante is geofferd. Wie rechtstreeks deze devotionele activiteiten verricht, moet beschouwd worden als iemand die alle Vedische literatuur bestudeerd heeft en de conclusie ervan perfect begrepen heeft. Voor gewone mensen die niet Kṛṣṇa-bewust zijn of die geen devotionele dienst verrichten, moeten de Vedische voorschriften natuurlijk bepalen wat wel en wat niet gedaan moet worden. Men moet in overeenstemming daarmee handelen, zonder zich te verzetten. Dat wordt gezien als het volgen van de principes van de śāstra, de heilige teksten.

De śāstra is vrij van de vier voornaamste gebreken die in een geconditioneerde ziel aanwezig zijn: onvolmaakte zintuigen, de neiging tot bedriegen, de zekerheid dat men fouten maakt en de zekerheid dat men in illusie is. Deze vier voornaamste gebreken van het geconditioneerde leven maken iemand ongekwalificeerd om regels en bepalingen vast te stellen. Omdat de regels en bepalingen die in de śāstra beschreven worden boven de vier gebreken staan, worden ze onveranderlijk aanvaard door alle grote heiligen, ācārya’s en grote zielen.

In India bestaan er vele groeperingen met verschillende spirituele opvattingen. Over het algemeen worden ze in twee groepen onderverdeeld: de impersonalistische en de personalistische. Niettemin leiden beide groepen hun leven volgens de Veda’s. Zonder de principes van de heilige teksten te volgen, kan niemand zich verheffen tot het niveau van volmaaktheid. Wie de werkelijke betekenis van de śāstra’s begrijpt, wordt daarom als zeer fortuinlijk gezien.

In de menselijke samenleving is afkeer van de principes om de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods te begrijpen de oorzaak van iedere terugval. Die afkeer is de grootste overtreding van het menselijk leven. Māyā, de materiële energie van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, geeft ons daarom altijd problemen in de vorm van de drie soorten ellende. De materiële energie bestaat uit de drie hoedanigheden. Men moet op zijn minst tot de hoedanigheid goedheid komen voordat het pad tot het begrip van de Allerhoogste Heer toegankelijk is. Zonder zichzelf tot de standaard van de hoedanigheid goedheid te brengen, blijft men in onwetendheid en hartstocht, die de oorzaken zijn van een demonisch leven.

Degenen in de hoedanigheden hartstocht en onwetendheid bespotten de heilige teksten, de heiligen en het juiste begrip van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Ze gehoorzamen de instructies van de spiritueel leraar niet en geven niets om de regels in de heilige teksten. Ondanks dat ze de glorie van devotionele dienst horen, zijn ze niet geïnteresseerd. Daarom verzinnen ze hun eigen methode om zich te verheffen. Dit zijn enkele gebreken van de menselijke samenleving die tot een demonisch leven leiden. Maar als iemand door een echte, bonafide spiritueel leraar begeleid kan worden, die hem leiding kan geven op het pad van verheffing naar het hoogste niveau, dan wordt zijn leven succesvol.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het zestiende hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘De goddelijke en de demonische eigenschappen’.